DE TRIP NAAR HET MORGENLAND

1. De Uk2. De woongroep3. De wiet4. De trip5. Het vertrek6. Zeeland7. Parijs8. Amsterdam9. De tovenaarsleerling10. De magical mystery tour11. De oorlog12. Seksualiteit13. Het leger14. Het grachtenhuis15. De Middellandse Zee16. Het einde17. De vreemde lus

De Middellandse Zee

Bijzonder waren de momenten waarop er een dikke, met buitenlandse postzegels beplakte envelop bij Elf, Ruth, Thomas en mij in de brievenbus van het huis in de Banne viel, met een schrijven waarin de andere vijf leden – Joris, Daniëlle, Sarah, Heinz en Helga − om beurten verslag deden van de wederwaardigheden met de Uk. Dat de bemanning behoorlijk was uitgedund had niet zoveel uitgemaakt, schreven ze, omdat bij aankomst in Lyon bleek dat de Rhône in die tijd van het jaar een wild kolkende rivier is, en de oude deutz veel te weinig vermogen had om de Uk bestuurbaar te houden. Zoals zoveel andere boten werd de botter aan een grote aak vastgebonden en zo, tegen een kleine vergoeding maar zonder eigen brandstofverbruik, naar de haven van Marseille gesleept. Daar werd de mast weer overeind gezet en konden de voorbereidingen worden getroffen voor het vervolg van de trip naar het morgenland, nu weer geheel op eigen kracht, langs de kusten, havens en stranden van de Middellandse Zee.

De reis begon veelbelovend met een bezoek aan de Camargue om de inmiddels versleten exemplaren van de ruiterlaarzen te vervangen. Oostwaarts op weg langs de Franse Rivièra – Saint-Tropez, Cannes, Nice en Antibes − kwam de Uk in een volledige windstilte terecht en zat er op de druppel af voldoende brandstof in de tank om een opvallend lege plek tussen de vele witte plezierjachten in de verder overvolle jachthaven van het vorstendommetje Monaco te bereiken. Dat had een bestorming door een fraai smetteloos gekostumeerd legertje tot gevolg, omdat het de permanent voor het jacht van prins Rainier III en Grace Kelly gereserveerde ligplaats bleek te zijn. Wat was dat toch voor een merkwaardig trekje van de Uk om zo gauw de mogelijkheid zich voordeed de confrontatie met de privileges van het blauwe bloed op te zoeken? Om de Uk zo snel mogelijk weer weg te krijgen werd er door de Koninklijke garde voor een tank dieselolie gezorgd en kon de motor worden opgestart, met onverwacht desastreuze gevolgen. Door de bijna leeg gestookte brandstoftank was er veel bezinksel en andere ongerechtigheid in de toevoerleidingen terecht gekomen dat in een enorme hoestbui door de uitlaatpijp van de oude deutz werd uitgebraakt en de omliggende schepen met bemanning en al met zwarte spetters besmeurde en viel er nadien in de doorgaans blinkend schone haven van Monaco heel wat te wassen, te schrobben en te poetsen.

Aan de andere kant van de grens met Italië verliep de reis redelijk kalm, langs beroemde bad- en havenplaatsen als Ventimiglia, San Remo, Imperia, Alassio en weer terug naar San Remo, waar de bemanning van de Uk even tot rust en bezinning wilde komen. De Italiaanse Rivièra was weliswaar niet het beloofde morgenland, maar was met het milde klimaat wel een belangrijke stap in de goede richting. De Argonauten functioneerden niet meer naar behoren door het gebrek aan zangers en muzikanten, zodat er ook serieus moest worden nagedacht over andere bronnen van inkomsten. De mogelijkheden daartoe lagen voor het oprapen, want de Rivièra was vergeven van de rijke Engelse, Franse, Duitse en Amerikaanse toeristen zodat het geld er zo’n beetje op straat lag, als je maar wist waar dat was.

De tijdelijke bewegingloosheid van de Uk maakte het makkelijk een wisseling van de wacht uit te voeren, waar een deel van de bemanning ook wel behoefte aan bleek te hebben. Lichtjes paranoïde als hij was voelde Heinz zich met zoveel landgenoten in de buurt niet veilig op een vaste ligplaats en vertrok, met Helga maar zonder Turkse trom, naar Amsterdam. Daniëlle vond dat het avontuurtje met Joris lang genoeg had geduurd en ging met Heinz en Helga mee om uit te zoeken of er nog iets van haar relatie met Ron over was. Door deze aanwas van de bevolking in de Banne besloten Elf, Ruth, Thomas en ik, na een aantal bijzonder gezellige dagen samen met de anderen, iets eerder dan onze bedoeling was met de 2CV terug te keren naar de Uk in de Middellandse Zee. Het was een geweldig moment toen we, vermoeid van de lange reis, de oude botter vredig dobberend tussen de witte jachten van de rijke pensionado’s in de haven van San Remo aantroffen, na acht maanden van scheiding weer aan boord klommen en het blanco van de zeilen en de verse teerlucht van het breeuwen roken. Het hout was door de voortdurende verandering van het zoutgehalte in het vaarwater – eerst zout in de Zuiderzee, toen brak en zoet in het IJsselmeer, brak in Zeeland, zoet in de kanalen en in de Rhône en weer zout in de Middellandse Zee − behoorlijk gaan werken. Omdat het water hier en daar gestaag naar binnen lekte was het niet meer verantwoord de Uk gedurende langere tijd alleen te laten omdat er regelmatig met de schroefpomp gehoosd moest worden. De bemanning, die op dat moment alleen nog uit Joris en Sarah bestond, was uiteraard even gelukkig met het weerzien als wij, maar als extra handen aan dek kwam onze komst evenzeer gelegen, zeker als het af en toe op zeilen aankwam.

Nadat Elf, Thomas en ik ons weer aan boord hadden genesteld en Joris en Ruth zich naar verwachting met elkaar hadden verzoend, moest er ook hoognodig orde op financiële zaken worden gesteld. Om aan geld te komen had Joris het plan om zijn oude handwerk – het maken van schilderijen en tekeningen – weer op te vatten en te zien of die te verkopen waren aan de massaal langs de strandboulevard van San Remo flanerende toeristen. In ieder geval zou hij dan de stapel tekenpapier, spuitbussen, penselen en zwarte inkt niet voor niets helemaal uit Amsterdam hebben meegenomen. Het eerste wat geregeld moest worden was een geschikte werkruimte voor Joris en een woonruimte voor de rest. Om die te vinden reden we met z’n allen in de besteleend langs de kust, waar direct aan de drukke strandboulevard een aaneengesloten rij veel te dure hotels en luxueuze appartementen stond. Maar als we over één van de smalle zijweggetjes de bergen in reden viel de wereld bijna meteen stil, en daalden de kosten van het levensonderhoud tot een zelfs voor ons betaalbaar niveau. Werd er bij een fruitstalletje aan het strand voor een perzik nog honderd lire gerekend, bij de eerste de beste boerderij werden ze volgens het kartonnen bordje langs de weg aangeboden voor vijftig lire en nog een stukje verderop konden ze gratis van de bomen worden geplukt.

Na een paar kilometer de bergen te zijn ingereden, kwamen we aan in een boerendorpje dat Bussana heette en een tijd geleden door een aardbeving voor een groot deel met de inmiddels door groen overwoekerde grond gelijk was gemaakt. Er stonden ook nog wel lege huizen overeind, omdat de jonge generatie zich een zo niet beter dan toch rijker leven dan hun ouders wenste en naar de kust was getrokken om iets in de lucratieve toeristenindustrie, zoals een handeltje in ijs, perziken of olijven, te beginnen. Wat ons aantrok was dat een deel van de nog goed bewoonbare huizen weer in gebruik was genomen als een internationale kunstenaarskolonie. Een Frans sprekende schilder, die een tamme duif met de naam Van Gogh hield, was zo vriendelijk ons te wijzen op een leegstaand pand waarvan nog genoeg overeind stond om er te kunnen wonen op een heuvel aan de rand van het dorp, dat over een steil kronkelweggetje omhoog na een voldoende lange aanloop met de 2CV gierend in z’n eerste versnelling was te bereiken.

Het was een oud, geheel uit grijs natuursteen opgetrokken huis, met vijf over twee etages verdeelde kamers en een door een dicht bladerdak van druivenstruiken overkoepeld terras, aan de achterkant een in het dal aflopende olijfboomgaard en overal witbloeiende oleanderstruiken en verschillende kleuren bougainville op een oppervlakte van ongeveer een hectare. Onmiddellijk diep onder de indruk van de schoonheid, de rust, het uitzicht en vooral de lage verblijfskosten van ons morgenland besloten we om ons er een tijdje te vestigen en de Uk op een vaste ligplaats in de haven te parkeren. Eenmaal ingehuisd in Bussana konden we er de eerste dagen niet genoeg van krijgen om tussen de druiventrossen in de schaduw op het terras te zitten en ons te verlustigen in het gedurende de dag steeds veranderende licht over het dal, met in de verte een vage, blauwe glimp van de Middellandse Zee. Na het ontbijt in de ochtend daalden we door de olijfboomgaard af naar een riviertje met een kleine waterval en een poel waarin we onbespied naakt konden zwemmen en baden. De avonden buiten, luisterend naar de minimal music van de tsjirpende cicaden, leken ons eindeloos te zijn, zeker als we door een ferme joint spaced out waren geraakt, wat makkelijk kon omdat de benodigde drugs daarvoor in de kunstenaarskolonie ruimschoots voorhanden waren. Maar we bleven ons er wel terdege van bewust dat we er niet alleen voor ons plezier en vertier waren, maar dat er voor de broodnodige inkomsten ook schilderijen moesten worden gemaakt en verkocht.

Als het in de vroege ochtend licht genoeg was, de temperatuur nog aangenaam en Elf, Thomas, Ruth en Sarah nog lagen te slapen, gingen Joris en ik naar de grote werkruimte op de bovenste verdieping waar we de muren vol hingen met zo’n dertig lege vellen tekenpapier van veertig bij zestig centimeter, in grove benadering de gulden snede. Als de minst begaafde artiest van ons tweeën bestond mijn bijdrage uit het met de verschillende kleuren verf uit de spuitbussen fabriceren van visueel hallucinerende achtergronden, zoiets als een bevroren versie van de flubberdia’s die er op de muren van de alternatieve jongerencentra in Amsterdam werden geprojecteerd. Na een tijdje indrogen deed ik hetzelfde nog eens, met de spuitbus in mijn rechterhand, maar nu hield ik voor ieder vel papier met mijn linkerhand op de bovenste helft een leeg conservenblikje, zodat er verrassende combinaties ontstonden van een blauwe of rode zon of maan in een gele of groene hemel, mijn oude tekenleraar zou trots op mijn uitingen van vrije expressie zijn geweest. Daarna was Joris aan de beurt om tegen deze achtergronden in een razend tempo met zwarte inkt de voor toeristen interessante voorstellingen in te tekenen, waarbij hij de bekende thema’s behandelde als Don Quichot en Sancho Panzatussen een paar windmolens, zigeuners om een kampvuur en bootjes in een pittoreske haven. Intussen moest ik zijn verveling verdrijven met het vertellen van de spannende en absurdistische verhalen die ik me herinnerde uit het werk van Belcampo en Roald Dahl, maar vooral van Edgar Allan Poe.

Als de dertig schilderijen af waren konden we onder het drogen samen met de inmiddels ontwaakte anderen op het terras ontbijten. Na het ochtendbad beneden in de poel werden de vellen van de muur gehaald, in een grote map gedaan en in de 2CV geladen, waarna Joris en ik buiten op het terras aan het inhalen van onze nachtrust begonnen en Elf, Sarah, Ruth en Thomas naar de kust gingen. Daar lagen ze, na langs de Uk te zijn gereden om wat hooswerk te verrichten, de verdere dag te bruinen in het zand, of sprongen rond in het lauwe zeewater en verkochten om de beurt de langs de strandboulevard uitgestalde schilderijen aan de toeristen.

Werd er door belangstellenden gevraagd naar de kunstenaar dan hadden ze in diverse talen zinnen klaar als: ‘Nee, de kunstenaar zelf was er helaas niet, want die was in zijn atelier aan het werk’, of ‘nee, de kunstenaar was helaas in een kliniek aan het afkicken’, waarna de potentiële kopers de handen verschrikt voor het gezicht sloegen en de schilderijen met dubbele interesse bekeken. Aan het eind van de middag kwamen de meisjes en Thomas terug naar Bussana om verslag te doen van hun belevenissen en het geld te tellen.

Het succes was van meet af aan sensationeel te noemen: de toeristen verdrongen zich zo massaal om de uitstalling en waren zo kooplustig dat er slechts zelden een schilderij mee naar huis terugkwam. Van de andere kunstenaars uit het dorp was geen serieuze concurrentie te duchten, omdat die geld en toeristen verachtelijk vonden. Eigenlijk was de straathandel aan de Italiaanse Rivièra verboden, maar juist omdat de toeristen er zo dol op waren, zagen de patrouillerende politieagenten het, uiteraard tegen een kleine vergoeding, graag door de vingers. Omdat er omgerekend grif twintig gulden – in lires een flinke stapel bankbiljetten − voor een schilderij werd betaald waren we na een normale werkdag gemiddeld zo’n zeshonderd gulden rijker en hadden we aan het eind van de eerste maand geen idee wat we met die pakweg vijftien duizend gulden in diverse valuta aan contant geld aan moesten.

Soms ging Joris tijdens het tekenen zo op in de verhalen die ik hem vertelde, dat hij vergat waarmee hij bezig was en in zijn automatisme de vreemdste vergissingen beging. Dan had hij bijvoorbeeld een tekening gemaakt met vier Don Quichots in plaats van vier zigeuners. Of hij trok de mast van een bootje in de haven en de weerspiegeling ervan in één beweging als een rechte streep in elkaars verlengde door, en dan niet alleen als het bootje in de windstilte recht op het gladde water lag, maar ook als het bij zwaarder weer schuin overhelde en er halverwege een knik in had moeten zitten. Ook werden de schaduwen van de zon, de volle maan of het kampvuur wel eens de verkeerde kant op geworpen. Joris zelf vond dat nooit een probleem en beschouwde dat als de artistieke vrijheid van de kunstenaar, maar de meisjes vonden deze onnatuurlijke voorstellingen van zaken gênant en weigerden ze uit te stallen en te verkopen. Daarom hadden ze er een aparte map van gemaakt − waarin ook de mislukte experimenten zaten, zoals die met de als Rorschachvlekken tussen twee vellen papier platgeslagen klodders natte verf en de expressionistisch grillige lijnpatronen van druipende zwarte inkt – die ze angstvallig achter in de besteleend lieten liggen. Op een middag kwamen ze thuis met een extra ruime verdienste, omdat een Amerikaanse verzamelaar van moderne kunst, die de map had zien liggen en om inzage had gevraagd, hun weigering had opgevat als een bewijs dat het om heel bijzonder werk moest gaan waarvoor hij ongezien een flink bedrag had neergeteld.

Die avond hielden we ons op het terras bezig met het bedenken van plannen voor de besteding van de aanzienlijke hoeveelheid contant geld die we belastingvrij met de kunsthandel hadden verdiend, met als resultaat een verlanglijstje waarop drie wensen stonden. Om te beginnen vonden Joris en Ruth dat de besteleend als vervoermiddel tekort schoot en hadden zij grote sympathie opgevat voor een tweedehands knalgele sportauto cabriolet Fiat 850 die zij in een showroom in San Remo hadden zien staan. Elf en Sarah hadden bij een boer in de omgeving een platte kar, twee paarden en een ezel in de uitverkoop gezien, en voelden ter afwisseling van het wat statische verblijf in Bussana veel voor een trektocht door de Italiaanse bergen. En ikzelf dacht dat we er goed aan zouden doen de bevolking van Bussana, bestaande uit een honderdtal lokale boeren, een internationaal gezelschap van kunstenaars en een paar andere zonderlingen, te bedanken voor hun gastvrijheid door het aanbieden van een gezamenlijke maaltijd.

Kort daarna stonden er inderdaad een platte boerenkar, twee grazende paarden en een ezel naast ons huis, en konden we regelmatig cruisend in een gele cabriolet op de boulevard in San Remo worden gesignaleerd. De drie restaurantjes in Bussana gaven we de opdracht om bij de eerstvolgende mogelijkheid de tafels in een lange rij in de dorpsstraat buiten te zetten en alle bewoners onbeperkt van voedsel en wijn te voorzien. Op de betreffende avond keken we vanaf ons terras tevreden neer op het feeëriek met kaarsen verlichte Bourgondische tafereel aan de voet van de heuvel en we voelden ons, na alle armoedigheid van de afgelopen tijd, de koningen te rijk. Hoewel de dorpsstraat vrij steil verliep stonden de stoelen en tafels met de mandflessen rode wijn recht, omdat de restauranthouders beschikten over meubilair waarvan de poten aan een van de kanten een stukje waren afgezaagd.

Tussen het maken en verhandelen van onze kunst door besteedden we veel tijd aan de voorbereiding van de tocht met de kar, onder meer met het construeren van een huif om ons onderweg tegen het onberekenbare weer in de bergen te beschermen, en met het bestuderen van detailkaarten van het onherbergzame gebied in de omgeving van Bussana. Verder oefenden we ons in het ongezadeld berijden van de twee paarden die we, wegens hun uiterlijke kenmerken Boeddha – dik en gezapig − en Rocinante – bleek en mager − hadden gedoopt. De ezel – die uiteraard naar Sancho Panza’s rijdier Rucio werd vernoemd en steeds met een enorme, bijna over de grond slepende erectie vruchteloos probeerde de twee merries te bestijgen – sukkelde er chagrijnig zo’n beetje achteraan. Bij die oefenritten door het beboste gebied rondom het dorp werden Joris en ik voortdurend door laag overhangende takken van de paarden geveegd, omdat de van huis uit trekdieren niet gewend waren rekening te houden met de uitstulping op hun rug, zodat we er nogal geschaafd en bepleisterd uit kwamen te zien. De keus om ons, vanwege de hoge huif die we in gedachten hadden, verder te beperken tot onbegroeid gebied bleek ook niet altijd een verbetering: toen we op een vrij smalle, stenige bergweg werden ingehaald door een terreinwagen, waarvan de bestuurder zijn nadering met de beste bedoelingen aankondigde door vlak achter ons flink te toeteren. Boeddha en Rocinante schrokken zo van het plotselinge lawaai dat ze op hol sloegen en wij, met alleen de teugels als houvast, op de rotsige keien langs de weg belandden. Hoewel we de nodige schrammen, builen en blauwe plekken opliepen waren onze botten nog heel en vonden we de paarden een paar kilometer bergafwaarts terug, tevreden grazend op een graslandje in het dal, terwijl Rucio, die erachteraan was gerend, een hernieuwde poging tot seks in het werk stelde. Tenslotte namen we ons voor om de tijd gedurende de tocht nuttig te besteden met het oefenen in het alledaagse Italiaans door het voeren van zoveel mogelijk gesprekken met de eenvoudige lieden die we onderweg zouden ontmoeten. Omdat we niet wisten hoe lang we weg zouden blijven hebben we een jonge autochtoon in Bussana gevraagd om tegen een flinke vergoeding op de Uk in de haven te passen en die als het nodig was leeg te hozen.

De tocht met de huifkar verliep niet zo romantisch als we ons hadden voorgesteld. Daarvoor waren de bergweggetjes die we hadden uitgezocht te smal en te steil, en waren de ravijnen waar we langs moesten te diep. We beschikten weliswaar over twee paarden, maar met het lamoen en het gareel die bij de kar hoorden kon niet meer dan één paard tegelijk worden ingespannen, en als die kracht te kort kwam om de kar omhoog te zeulen moesten we zelf bijspringen met duwen en steeds stenen achter de wielen leggen om terugzakken te voorkomen als het paard even moest bijkomen. Na langdurig zwoegen eenmaal boven bleek het gevaarlijkste deel van de tocht nog te moeten beginnen, omdat de kar bergafwaarts nog moeilijker in bedwang was te houden. Teruggaan was ook geen optie, omdat er voor omkeren van de kar geen ruimte genoeg was en de weg vanaf de top naar allebei de kanten even steil omlaag liep. Met mijn aan de LSD-trips overgehouden hoogtevrees ben ik in mijn boze dromen nog vaak de controle kwijtgeraakt en met de hele karavaan in peilloze diepten gestort.

Met onze spreekvaardigheid in het volkse Italiaans wilde het ook niet vlotten omdat de gesprekken met de mensen die we onderweg tegenkwamen vrij kort waren en steeds volgens hetzelfde stramien verliepen, waardoor onze woordenschat nauwelijks toenam. Hield iemand ons vriendelijk staande dan sprak die, wijzend op de twee paarden, de kar en de ezel:

‘Aaaaah, cavalli, eh?
‘Si signore, cavalli.’
‘Aaaaah, due cavalli, eh?’
‘Si signore, due cavalli.
‘E un carro, eh?’
‘Si signore, due cavalli e un carro.’
‘Aaaaah, e un asino, eh?’
‘Si signore, due cavalli, un carro e un asino.’

En dan riepen we maar ‘Buongiorno, signore’ en ‘Hu, Boeddha!’ en zwoegden we weer verder, om met de volgende passant een in grote trekken vergelijkbaar gesprek te voeren.

De volgende tegenslag kregen we te verwerken toen we op een winderige dag met de butagasbrander en de percolator in de luwte van de kar koffie aan het zetten waren en het doek van de huif in de gasvlam woei en in brand vloog. Gelukkig waren we er snel genoeg bij om de meeste van onze bezittingen te redden, maar de beschutting van de huif waren we kwijt zodat we bij een regenbui met ons allen onder de kar moesten schuilen. Toch kwam voor mij het meest dramatische moment van onze trektocht uit een heel andere hoek dan de natuurlijke omstandigheden. Het was op een zweterig warme ochtend dat ik in de kar lag en plotseling uit een diepe slaap werd wakker geschud. Nadat ik mijn ogen had uitgewreven kreeg ik de schrik van mijn leven toen ik midden in het grijnzende gezicht van een heks met korte rode piekharen keek. Het bleek Elf te zijn die opeens schoon genoeg had van haar engelachtige voorkomen en in een opwelling van verzet haar lange, goudblonde lokken zonder mij vooraf te informeren had afgeknipt en de piekerige restanten met henna knalrood geverfd. In mijn hoofd spatte een lang gekoesterd droombeeld in scherven en in de daarop volgende woedeaanval schold ik haar uit voor alles wat lelijk was. Marcel Proust had immers veel eerder al bedacht en opgeschreven in zijn Op zoek naar de verloren tijd dat we niet van een bepaalde persoon houden, maar van het beeld dat we van een bepaalde persoon in ons hoofd hebben gevormd. Het duurde lang voor ik de schok te boven was, en ook Elf had er grote moeite mee om de scheldpartij over wat zijzelf als een hele verbetering zag te vergeten en heeft haar rode piekhaar uit stil protest nog lang behouden.

Na vanaf Bussana de eerste col naar het volgende dorp met levensgevaar te zijn overgestoken vonden we het beter om niet verder de bergen in te trekken, maar in de weg terug zoals we die gekomen waren hadden we ook geen zin. De enige makkelijk begaanbare route naar de kust ging over een drukke autoweg, en daar mochten we met de wagen, de paarden en de ezel niet komen. Een andere oplossing dan onze veestapel en de kar in het dorp achter te laten en zelf de bus naar San Remo te nemen konden we zo gauw niet verzinnen. Op de weg terug naar San Remo kwamen we erachter dat de hele afstand die we over de slingerweggetjes door de bergen in een week met de huifkar hadden afgelegd, met de bus over de grote weg niet langer dan een uurtje duurde. Het eerste wat we na aankomst deden was even checken hoe het er in de haven voorstond met de Uk. De gele Fiat en de besteleend die we daar geparkeerd hadden waren van grote afstand al te zien, maar de mast met het zwarte vaantje van de Uk wilde maar niet in het zicht komen. Naarmate we dichterbij kwamen begonnen we, gedreven door een gevoel van onheil, steeds sneller te lopen, en inderdaad zagen we bij de ligplaats van de Uk en het Ukkie dat de meertouwen onder water verdwenen en alleen de top van de mast nog boven het oppervlak uitstak. Wel zagen we allerlei persoonlijke en dierbare bezittingen, zoals foto’s, brieven, de éénarmige plastic pop van het altaar en ook ons exemplaar van Hermann Hesses Reis naar het morgenland, als trieste bewijsstukken van de ramp op het zachtjes klotsende water ronddobberen op de plek waar de Uk ten onder was gegaan. Het lukte Thomas om de pop met een stok naar de kant te halen en op te vissen, waarop hij besloot zich over haar te ontfermen, de rest beschouwden we maar als definitief verloren.

Navraag in het dorp leverde op dat de jongeling, waarschijnlijk verleid door het ruime handgeld, kort na ons vertrek zijn ouders nog gedag was komen zeggen voordat hij met de noorderzon was vertrokken zonder zijn taak naar behoren te hebben overgedragen, en had ook onze beschermengel het kennelijk laten afweten. In opdracht van de havenmeester werd de Uk gelicht en een stukje verderop op het strand getrokken om de schade op te nemen en te herstellen. Van dat laatste is niets meer gekomen: de kieren waren te breed en het hout te ver verrot, waarna het spoedig helemaal met de Uk gedaan was. De oude deutz, de archimedische schroef, het anker, de kachel, het Ukkie, de gaper, de theekist, de Turkse trom, het mansbakje en wat er nog meer aan bruikbaars over was werd op het onbewaakte strand meteen geroofd. Eenmaal uit het water verturfde de betimmering in de droge hitte snel en met iedere windvlaag woei er een wolk verpoederd hout de lucht in. Alleen de dikke spanten en binten bleven, als het geraamte van een aangespoelde walvis, nog lange tijd liggen. En volgens de laatste berichten hebben een paar slimme Italianen er nog een slaatje uit weten te slaan door er een bordje bij te zetten dat het een duizenden jaren oud wrak van een Vikingschip betrof dat tegen betaling van dichtbij mocht worden bezichtigd.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *