DE TRIP NAAR HET MORGENLAND

1. De Uk2. De woongroep3. De wiet4. De trip5. Het vertrek6. Zeeland7. Parijs8. Amsterdam9. De tovenaarsleerling10. De magical mystery tour11. De oorlog12. Seksualiteit13. Het leger14. Het grachtenhuis15. De Middellandse Zee16. Het einde17. De vreemde lus

De magical mystery tour

Al snel gewend aan de wanorde in het land schoten we goed op in westelijke richting naar de Sierra Madre, de Mexicaanse versie van de Rocky Mountains, waar ergens in de landstreek Sonora de Yaqui-indianen moesten wonen. Het was intussen zo moordend heet dat we alleen nog met dichte autoramen en de airconditioning op vol vermogen konden rijden en het schaarse asfalt aan de banden bleef plakken. Op het hoogtepunt van de hittegolf sloeg bij ons tijdens het verblijf in een motel de paniek volledig toe omdat de airconditioning niet werkte, waardoor het ook in het holst van de nacht nog zo ondraaglijk heet was dat we naakt op bed kletsnat van het zweet naar adem lagen te snakken zonder een vin te kunnen verroeren, terwijl we ons er bewust van waren dat de hitte bij het aanbreken van de dag alleen nog maar verder zou toenemen. Hoe konden er in dit land waar de omstandigheden van de siësta vierentwintig uur zo voort woekerden nog mensen wonen, werken en zich ook nog voortplanten?

Het opvallendste verschil met de woestijn in de VS was dat daar langs alle autowegen borden stonden met de waarschuwing dat het naar buiten gooien van propjes of blikjes op een boete van vijfhonderd dollar zou komen te staan

Littering Highways Unlawful Sign, Mojave County, Arizona USA

terwijl in Mexico het afval aan beide kanten van de weg zonder onderbreking een halve meter hoog lag.

Af en toe bevond zich daar ook een misselijk makende stank verspreidend kadaver van een ezel, een gordeldier of een ander groot beest tussen, met een troepje om het rottende vlees ruziënde kaalkopgieren eromheen. Verder maakte het landschap in de blakerende hitte een totaal uitgestorven indruk, maar toen we even waren uitgestapt om de benen te strekken sloeg er in de enorme cactus vlak naast ons fluitend een geweerkogel in, van zover afgevuurd dat we de knal niet konden horen. Kennelijk bevond zich ergens in de woestijn iemand die zich stierlijk verveelde en blij was eindelijk een bewegend doel in het vizier te hebben gekregen, en scheelde het maar een haartje of onze kadavers hadden daar ook bij gelegen.

Met de hygiënische toestand van het eten en drinken was het ook duidelijk minder gesteld dan in de VS waar alles luchtdicht en steriel in plastic was verpakt, en ergens onderweg begonnen mijn ingewanden vervaarlijk te rommelen, zodat ik in de looppas naar een plekje achter een stapel stenen in de woestijn moest om een beetje uit het zicht mijn darmen te kunnen legen. Met mijn broek op mijn enkels druk bezig hoorde ik een vreemd gesis en opkijkend zag ik hooguit een meter van me vandaan de wiegende kop van een enorme slang met een uit zijn bek flitsende tong boven de stenen uit steken.

Met letterlijk de dood voor ogen schuifelde ik op mijn hurken langzaam achteruit om buiten het onmiddellijke bereik van de giftanden van het kennelijk in zijn rust gestoorde dier te komen, hees mijn broek op en zette het op een lopen naar de auto. De meisjes zijn op mijn opgewonden aanwijzingen nog voorzichtig wezen kijken of ze de slang in beeld konden krijgen, maar die liet zich niet meer zien. Later die middag zagen we aan de trillende horizon de Sierra Madre als een blauwe muur uit de vlakte oprijzen en konden we eenmaal op hoogte eindelijk door de verkwikkende koelte van de bergen verder rijden in de richting van Mazatlan aan de kust van de Grote Oceaan.

Wat een verrukking was het om na de verzengende hitte van de woestijn en de grimmigheid van de bergen de zee weer te zien, en dat het hele strand met een dikke laag afval bedekt bleek was voor ons geen verrassing meer. Het verbaasde ons wel dat er niemand te bekennen was, behalve een oude, roestige bus met een Nederlands kenteken. Op het gerucht van onze nadering klonk er van binnen een angstige vrouwenstem ‘Kees, we hebben bezoek’ en ging de deur voorzichtig op een kiertje. Kennelijk was het stelletje dat de bus bewoonde en daar al tijden mee door Noord- en Zuid-Amerika trok op alles voorbereid en was de opluchting groot toen we landgenoten bleken te zijn die ook nog in het bezit waren van halfzware shag, want dat hadden ze, gezien de bocht die er in Mexico te koop was, van alles het meest gemist. Zelf waren we zo vooruitziend geweest vanuit Nederland een flinke voorraad tabak mee te nemen en konden we zelfs een pakje voor ze achterlaten. Zelden heb ik mensen zo gulzig aan hun sjekkie zien trekken.

Verder op weg naar het noorden richting Sonora voelden we aan het schokken van de auto dat er iets met de motor niet in de haak moest zijn en zagen we dat er vloeistof uit lekte. Maar omdat we ons in een totaal verlaten gebied bevonden zat er niets anders op dan te doen of er niets aan de hand was en met ineengevouwen handen door te rijden. Het bevreemdde ons wel dat er na uren rijden en niemand gezien te hebben opeens uit het niets een lifter langs de kant van de weg stond, maar het sprak vanzelf dat we die ondanks de haperende motor oppikten en meenamen. Het bleek tot ons enthousiasme een echte Yaqui-indiaan te zijn die begon met op te merken dat wij, ondanks het Amerikaanse kenteken van de auto, wel Europeanen moesten zijn omdat gringo’s nooit liftende indianen meenamen en hooguit als reactie op het duimen hun middelvinger opstaken. Hij was op weg naar een Pow Wow, een rituele festiviteit van zijn stam een stuk verderop in een dorp en het leek hem leuk ons mee te nemen om ons als tegenprestatie aan zijn familie voor te stellen. Toen bleek dat we daarvoor van de enige verharde weg af een heel eind stuk over de barre woestijngrond met kuilen en keien moesten hobbelen maakten we ons zorgen over de toestand van de kwakkelende motor, maar onze passagier zag daar geen reden voor. Aangekomen in het dorp bleek daar een terrein met sloopauto’s te zijn dat hij ‘garage’ noemde en nadat de auto daar schokkend tot stilstand was gekomen lukte het ons niet meer de motor aan de praat te krijgen terwijl zich op de grond plasjes vloeistof bleven vormen. Intussen had onze indiaan een monteur uit het dorp opgedoken en werden we aan hem voorgesteld als zijn vrienden die dachten problemen met hun auto te hebben. Wat de monteur binnen een paar minuten precies deed was moeilijk vast te stellen maar na even onder de geopende kap gekeken en gerommeld te hebben haalde hij zijn schouders op en startte de motor die weer liep alsof er nooit iets aan de hand was geweest. Gedurende de rest van de reis heeft zich met de auto geen enkel probleem meer voorgedaan en ook van lekkage hebben we niets meer gemerkt. Het uiteindelijke bewijs dat we bij de juiste indianen met hun magische krachten terecht waren gekomen kregen we toen we bij een winkeltje in het dorp een op een ratelende generator lopende met ijsblokjes gevulde machine zagen staan waarop in grote letters YAQUI-ICE stond.

Tijdens het feest werd er nog door een paar fraai uitgedoste stamleden voor ons gedanst, gezongen en gebeden als dank voor de dienst die we een stamgenoot hadden bewezen,

maar dat niet iedereen het eens was met deze rituele eerbewijzen aan een paar Europeanen merkten we aan het groepje jonge indianen dat zich van het gebeuren had afgezonderd en ons, onder het rondgaan van een fles sterke drank, met steeds donkerder blikken opnam. Voor de nacht werden we ondergebracht in een oude caravan en werd ons op het hart gedrukt vooral niet meer buiten te komen en de deur op slot te houden. Echt rustig hebben we niet geslapen met het voortdurende geschreeuw van dronken stemmen dat af en toe angstig dicht in de buurt van de caravan kwam. De volgende morgen werden we door onze duidelijk opgeluchte lifter haastig uitgeleide gedaan en passeerden we buiten het dorp een karavaan van vier grote campers met achter elk daarvan een aanhanger met een luxe jacht, wat tamelijk merkwaardig overkwam in een woestijngebied waar in de wijde omtrek geen druppel water was te bekennen. De verklaring van onze begeleider was dat er kort geleden in het gebied olie was aangeboord, en de bewoners niet wisten wat ze zo gauw met hun onverwachte rijkdom aan moesten, en er toen maar als statussymbool motorjachten voor hadden aangeschaft. Zelf hadden we meer het idee dat het iets met het produceren en transporteren van drugs te maken moest hebben, maar zekerheid daarover kregen we uiteraard niet. Voor we over de woestijngrond naar de weg terug hobbelden kreeg ik nog een plastic tasje van onze indiaan in mijn handen gedrukt, waarin zich, zoals hij mij influisterde, veilig opgeborgen tussen proppen papier het schedeltje van een adelaar bevond. Een adelaar! Voor mij was onze indiaanse missie in Mexico daarmee volledig geslaagd. Dat het bij nadere beschouwing het schedeltje van een uil bleek, deed daar niets aan af.

Terug in de VS, waar de richtingaanwijzers gewoon overeind stonden en de goede kant op wezen, iedereen Engels sprak en het weggooien van blikjes uit het autoraam weer voor een boete van vijf honderd dollar zorgde, maakten we, te vermoeid om verder te rijden, ergens in een stil bos voor het eerst gebruik van onze tent. Het opzetten bleek moeilijker uit te voeren dan ons was voorgespiegeld en na verschillende verwoede maar mislukte pogingen stonden we bezweet te kijken naar iets dat eruitzag als een ongelukkig gelande vleermuis, maar dat ons voor een nacht wel voldoende beschutting zou bieden. We waren daar net mee klaar toen er naast ons een grote Amerikaanse camper stopte en een bejaard echtpaar zenuwachtig vroeg of we er bezwaar tegen hadden dat ze naast ons zouden komen overnachten. Hoewel we erg verlangden naar wat rust en privacy konden we dat moeilijk weigeren en op onze vraag waarom ze dat in een verder lege omgeving zo graag wilden, kwam er een haperend antwoord:
‘Oh… you know… may be something can happen… you see…’
Ze bleken bang te zijn voor ongure, rondzwervende types die ze in de loop van de nacht zouden kunnen komen overvallen, beroven en vermoorden, en dachten dat onze aanwezigheid het risico daarop aanmerkelijk zou verminderen. Ik kon ze geruststellen, want in een bos kon mij niets ergs overkomen, zeker niet nu ik naast mijn bijzondere relatie met bomen ook nog de schedel van een roofvogel bezat, waarmee ik de hele natuur wel aan mijn kant had. Uit de camper kwam nog een duo kleinkinderen tevoorschijn, dat een pakketje op een rubberen slang aansloot en op een knop drukte, waarna er binnen een paar seconden automatisch een strak met glimmend plastic bespannen aluminium geraamte van een tent naast onze verongelukte vleermuis overeind stond.

Die nacht kregen we in ons kampement beren op bezoek, in ieder geval eentje, maar wel een hele grote. Elf en Ruth lagen lepeltje-lepeltje in elkaar gevouwen en ik lag tegen het tentdoek aangedrukt, toen ik buiten iets hoorde snuiven en rondscharrelen. Eerst wist ik niet wat het was, maar het kwam steeds dichterbij tot ik begreep dat het zich vlak bij mijn hoofd moest bevinden met alleen nog maar een tentdoek ertussen en er zo’n diep gegrom opklonk dat het leek of het uit het binnenste van de aarde kwam. Terwijl ik verstijfd van angst met gestokte adem lag te wachten wat er verder zou gebeuren, hoorde ik de meisjes in hun slaap rustig verder ademen. Gelukkig waren we wel zo verstandig geweest geen etenswaren in de tent te bewaren, maar hadden die in de gesloten auto opgeborgen en na een paar minuten, die een eeuwigheid schenen te duren, verdween het gegrom en gesnuif in de verte.

De volgende ochtend bleek alleen ik iets van het berenbezoek gemerkt te hebben, kwam het gezin gezellig bij ons ontbijten en wilde weten waar wij vandaan kwamen.
– ‘From Amsterdam’, zei ik.
– ‘Ooooh,’ riep de man enthousiast ‘the little mermaid’. En terwijl hij op onze in de wind wapperende vleermuis wees:
– ‘I thought you guys must be from the Old World, because you can’t buy this kind of tents here.’
Nou ja, wij wisten natuurlijk ook niet alles van de Verenigde Staten, en nu we het toch over het oude Europa hadden trok de man zijn T-shirt uit en wees hier en daar op zijn lichaam de littekens aan van de schotwonden die hij op D-Day 6 juni 1944 bij de bestorming van Omaha Beach had opgelopen en overleefd. Verder wilde hij nog weten waar ‘the other guy’ was, maar toen die ontbrak en ik er in m’n eentje een harem van twee vrouwen op na bleek te houden, was hij zichtbaar geschokt en vertrok het echtpaar haastig, overtuigd als het was dat zij, en zeker de kleinkinderen, maar net aan een groot onheil waren ontsnapt, vergeleken waarmee een overval door een roversbende in een eng bos maar kinderspel was.

In Los Angeles beperkten we ons tot een bezoek aan het Disneyland Park in Anaheim, omdat de meisjes daar graag een dag in een spookhuis en een achtbaan wilden doorbrengen. De 3-D hologrammen van op bezemstelen rondvliegende heksen konden me wel boeien, maar in de achtbaan stond ik doodsangsten uit en begreep ik niet dat er niet dagelijks dodelijke ongelukken gebeurden. Aangekomen in San Francisco betrokken we op goed geluk een hotelkamer met de bedoeling op zoek te gaan naar de modderige goot waar we mogelijk onze ontvoerde vriend Peter tussen onze soortgenoten met bloemen in hun haar op bongo’s spelend zouden kunnen aantreffen. Maar het deel van de stad waarin we ons bevonden bleek uitsluitend te bestaan uit kaarsrechte elkaar loodrecht snijdende autowegen waar op de smalle richeltjes trottoir geen voetganger te bekennen was aan wie we iets zouden kunnen vragen. Als iemand ergens heen moest stapte die in zijn garage in zijn auto en kwam daar pas weer uit in de garage op de plaats van bestemming. Na een tijdje in die vreemde, wezenloze wereld te hebben rondgedoold stopte er een politiewagen naast ons en werden we gesommeerd in te stappen. Op het bureau moesten we uitleggen waarmee we bezig waren, omdat er verschillende verontruste klachten waren binnen gekomen van buurtbewoners die vonden dat er onduidelijk figuren verdacht aan het rondscharrelen waren. Onze uitleg dat we afkomstig waren uit Europa, waar voetgangers een volstrekt normaal verschijnsel zijn werd met enige verbazing aangehoord, maar uiteindelijk na controle van onze paspoorten wel bevredigend gevonden. Navraag naar mogelijke plaatsen waar we onze vriend Peter zouden kunnen vinden hebben we maar achterwege gelaten.

In plaats van een eindeloze zoektocht in San Francisco besloten we maar tot een rondreis langs de indrukwekkend fraaie natuurwonderen in Californië, Oregon, Nevada, Utah en Colorado voor we via de Route 66 aan de terugtocht naar New York zouden beginnen. In willekeurige volgorde: de Wild Beaches van Oregon, die er bij liggen alsof ze nog nooit door een mensenvoet zijn betreden en waar regelmatig een kudde elks maar geen enkel propje of prulletje is te vinden; de wouden met giant pines en sequoias, die zo oud zijn dat ze de geboorte van Christus nog hebben meegemaakt en een omvang hebben waar een autoweg doorheen kan; Yosimite, waar de beren op de weg het rijden ernstig bemoeilijken, met bij de toegang een bordje waarop staat dat het verlaten van de auto verboden was omdat ‘bears eat everything including you’; Mono Lake, met de door het gedurig zakkende niveau van het water boven het oppervlak uitstekende zoutpilaren; de kokende hitte van Death Valley, waar zoveel huifkarren met voortrekkers hun einde in het woestijnzand van deze heetste plaats op aarde hebben gevonden; Grand Canyon, die gedurende miljoenen jaren door de Colorado River in een rotsplateau is uitgesleten en vrijwel onaangekondigd opeens gapend aan je voeten ligt; Monument Valley, waar tussen de grillige rotspartijen onder het oog van de camera’s nog steeds de strijd tussen dappere cowboys en laffe indianen wordt nagespeeld; de Arcs, met door de regen, de wind en het zand in de zachte rotsen uitgeslepen bogen en poorten; Dead Horse End, waar in vroeger dagen de bijeengedreven wilde paarden liever het ravijn in sprongen dan te worden gevangen en getemd; en Bryce Canyon die er bij ligt als een serie banketbakkerstaarten van schuim en marsepein, om alleen de belangrijkste maar te noemen.

We zogen alle indrukken van het aan natuurwonderen zo rijke land met volle teugen in ons op en besloten voor de rest later nog wel eens terug te komen.

Over de historische Route 66 door de eindeloze gras- en graanvelden van de plains op weg naar het oosten, zagen we bij een zijweg een bordje met Amsterdam 12 miles staan, en konden we de verleiding niet weerstaan een kijkje te gaan nemen.

Amsterdam bleek te bestaan uit één graansilo naast een boerderij met een winkeltje waaruit de hele omgeving alle levensbehoeften kon betrekken, van etens- en schrijfwaren tot wapens en wollen sokken. Toen we naast de auto Amsterdam even stonden op te nemen kwam de uitbater van de negorij met een geweer onder de arm naar buiten om te informeren wat wij vreemdelingen daar hadden te zoeken, maar toen hij vernam dat we uit Amsterdam kwamen kende zijn enthousiasme geen grenzen en werden we uitgenodigd voor een rijke maaltijd. Eenmaal binnen zagen we dat het topstuk uit zijn assortiment bestond uit een eeuwigdurende kalender met op de afbeelding een paar windmolens tussen bollenvelden. Zijn voorouders waren inderdaad afkomstig uit Amsterdam en hadden zich hier al lang geleden als boer gevestigd, maar met behoud van hun handelsgeest de Hollandse kalender bedacht als relatiegeschenk voor hun vaste afnemers. Bij ons vertrek werd onze bagageruimte tot barstens toe gevuld met alles wat er in hun voorraad aan zelfgemaakte jams en groenten in weckflessen was te vinden en werden we lang nagewuifd, want de banden met de oude cultuur zijn niet te verbreken.

Terug in New York, waar we in hetzelfde hotel door het personeel vriendelijk maar zonder teken van herkenning werden ontvangen, zagen we dat alle etalages van boekwinkels waren volgestapeld met exemplaren van Carlos Castaneda’s nieuwste boek The Gift of the Eagle, waardoor onze reis met de schedel van een adelaar die eruitzag als een uil als souvenir nog extra betekenis kreeg. Mijn collega uit Amsterdam kwam de Oldsmobile weer ophalen, omdat hij besloten had de auto van ons over te nemen en het geld ervoor – hetzelfde bedrag als wij er voor betaald hadden – naar mijn bankrekening in Nederland over te maken, zodat een nieuwe beroving was uitgesloten. Hij bracht ons met de Oldsmobile naar Kennedy Airport en wat ons vooral opviel was ons opgeluchte gevoel toen het vliegtuig op Schiphol landde, in het meest vrije land van de wereld en hoe dubbel opgelucht we waren terug te zijn in mijn geboortestad Amsterdam, de meest vrije stad in het meest vrije land van de wereld ‒ op Zeeland na dan.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *