– ETHISCHE DILEMMA’S IN EEN WETENSCHAPPELIJKE WERELD –
1. Natuurlijke en kunstmatige scenario’s – 2. De techniek – 3. De bio-industrie –
4. De farmaceutische geneeskunde – 5. De heroïsche geneeskunde – 6. De chemie van het gevoel
De heroïsche geneeskunde
Tegelijk met de mechanisering van het wereldbeeld die de wetenschappelijke revolutie rond 1600 met zich meebracht, begon de mens, mede in de personen van Galilei en Descartes, zich te interesseren voor zijn eigen lichaam als mechaniek. Descartes vergeleek de werking van het lichaam van mensen en dieren met de waterinstallaties waarmee de renaissancetuinen van de rijke families werden versierd en onderhouden,[1] en van Galilei is bekend dat hij eigenlijk geneeskunde wilde studeren, maar daar geen uitdaging in zag, omdat de theoretische colleges nog steeds werden ontleend aan het vijftienhonderd jaar eerder geschreven werk van Galenus, en de praktijklessen onmogelijk werden gemaakt door een verbod van de kerk op het ontleden van het menselijk lichaam.[2] Er had zich rond 300 v.Chr. weliswaar een periode voorgedaan waarin er, met name door Herophilus van Chalcedon, in menselijke lichamen werd gesneden, maar die was slechts van korte duur, waarna er weer het gebruikelijke taboe op anatomisch onderzoek kwam te rusten. Zo schreef de Carthagese auteur en kerkvader Tertullianus:
De beroemde Herophilus, de arts, of liever gezegd de slager, die ontelbare mensen opensneed om de natuur te onderzoeken, die mensen haatte om kennis op te doen, verkende hun inwendige delen – maar hij verkende al deze delen waarschijnlijk niet duidelijk genoeg, want de dood zelf verandert wat heeft geleefd, en vooral een dood die niet simpel is, maar een dwaling te midden van de kunstgrepen van een sectie.[3]
Daarom koos Galilei, zonder zijn belangstelling voor de geneeskunde te verliezen, voor de wis- en natuurkunde en bemachtigde een aanstelling als hoogleraar in de wiskunde aan de universiteit van Padua, in de vrije stadstaat Venetië, waar in tegenstelling tot andere stadstaten niet de feodale heren, maar de handelslieden de dienst uitmaakten. Volgens de Amerikaanse wetenschapsjournalist Timothy Ferris was Padua precies de goede plaats voor een vrijdenker als Galilei, omdat er een klimaat van vrijzinnigheid en vernieuwing heerste waarin hij kon breken met zowel de natuurkunde van Aristoteles als de geneeskunde van Hippocrates en Galenus. Het verbod op het ontleden van het menselijk lichaam werd in Padua omzeild door middel van een snijtafel die men kon laten zakken naar een ondergrondse rivier, waarover de verse lijken ’s nachts werden aangevoerd. Tijdens de anatomieles stonden de ordebewaarders van de universiteit op de uitkijk en wanneer er een gezagsdrager naderde liet men de tafel met het lichaam zakken en kwamen de boeken van Hippocrates en Galenus er weer voor in de plaats.[4]
In de Nederlanden heerste er in die tijd al een vrijzinniger klimaat en stelde het stadsbestuur de lichamen van terechtgestelde misdadigers ter beschikking voor het onderwijs in de anatomie. Zo behoorde het naakte lijk op Rembrandts Anatomische les uit 1632 bij leven toe aan Aris Kindt, die was opgehangen wegens diefstal van kleding.[5]
In de achttiende eeuw werd het snijden in lijken vervolgens weer verboden en raakte de handel in lichamen in de handen van lijkenpikkers die de verse graven op de onbewaakte kerkhoven van de armen bij nacht en ontij plunderden. Op voorstel van de wijsgeer Jeremy Bentham ging men er toen toe over deze gang van zaken om te draaien en de lijken van de armen als tegenprestatie voor de genoten zorg eerst aan de anatomen ter beschikking te stellen alvorens ze te begraven. Daardoor werd de anatomische kennis dermate vergroot dat het ook mogelijk werd zonder al te veel ongelukken de lichamen van levende patiënten open te leggen, wat met alleen alcohol als verdovingsmiddel voor de lijders geen pretje was.
Een fase met nieuwe mogelijkheden brak aan toen eerst de tandarts Horace Wells in 1844 bij een voorstelling op een kermis ontdekte dat mensen die in een lachgasroes waren gebracht – ook toen al een populaire attractie − geen pijn voelden als ze zich bij het maken van hun capriolen bezeerden.
Wells raakte zelf verslaafd aan het snuiven van ether en chloroform waarvan de desastreuze effecten nog niet bekend waren. Op 21 januari 1848, zijn 33ste geboortedag, liep hij in New York de straat op en besprenkelde twee prostitueés met zwavelzuur, waarna hij zich in de gevangenis met een scheermes van het leven benam.
Vervolgens liet William Morton – eveneens een tandarts − in 1846 zien hoe ether als verdovingsmiddel bij operaties gebruikt kon worden, waardoor het mogelijk was vrijelijk te snijden in levende mensen zonder last te hebben van hun gespartel en gekrijs.[6]
Al deze ontwikkelingen bij elkaar hebben uiteindelijk de hedendaagse heroïsche geneeskunde opgeleverd − dat is de geneeskunde die zich niet bezighoudt met betrekkelijk eenvoudige zaken als staalpillen, steunzolen, het desinfecteren en hechten van schaaf- en snijwonden en het spalken van gebroken botten, maar die met indrukwekkende ondersteuning van wetenschap en techniek kunstheupen inbrengt, organen transplanteert en zich anderszins mengt in de grensverleggende slag tussen leven en dood. Nooit eerder in de geschiedenis is het menselijk lichaam zó als een voorwerp, zó als een machine beschouwd, als dat tegenwoordig het geval is. Nog nooit werd er zo nadrukkelijk op een laboratoriumtafel bijgedragen aan bevruchting, voortplanting en verschijningsvorm van de menselijke soort en nooit eerder werden er in klinieken en operatiekamers in zulke mate chemicaliën toegevoegd en onderdelen vervangen om de haperende machinerie van het lichaam aan de praat te houden, of definitief stil te zetten als het wrak niet meer te redden lijkt. Daar hebben zich wel weer de nodige excessen bij voorgedaan. In zijn boek The Human Guinea Pigs doet Maurice Pappworth verslag van de vele, op de keper beschouwd in verschillende mate wrede, gevaarlijke en nutteloze experimenten die onderzoekers om de wetenschap vooruit te helpen hebben uitgevoerd op kinderen, zwangere vrouwen, geesteszieken, gevangenen, bejaarden en stervenden.[7]
Gedurende de jaren zeventig van de twintigste eeuw heeft zich het merkwaardige verschijnsel van het ‘medische vampirisme’ voorgedaan, het verschijnsel waarbij artsen zo veel bloed afnamen om tests mee uit te voeren dat de patiënten aan bloedarmoede gingen lijden en een bloedtransfusie nodig hadden om weer op te knappen.[8] Een bekend geval van totale medische overkill is de intensive care-behandeling van generaal Franco, van wie het verloop van zijn laatste levensfase in een bulletin werd vastgelegd. Bij de strijd om de dictator in leven te houden werden er ten minste vier machines gebruikt: een op zijn borst bevestigde defibrilator die er met elektrische schokken voor zorgde dat zijn hart bleef kloppen als dat dreigde ermee op te houden, een mechanische pomp die hielp zijn bloed door zijn lichaam te persen als de druk te laag werd, een beademingsapparaat dat zijn longen ondersteunde bij de zuurstoftoevoer en een kunstmatige nier die zijn bloed zuiverde. Op verschillende momenten gedurende zijn vijfentwintig dagen durende crisis had Franco buizen in zijn luchtpijp om de luchttoevoer te regelen, in zijn neus om voedsel toe te dienen, in zijn buik om overtollig vocht af te voeren, en in zijn spijsverteringskanaal om de gasdruk te verlagen. Hij kreeg zo’n twintig liter aan bloedtransfusies, en het grootste deel van zijn maag werd weggenomen. Zijn longen waren ingeklapt, zijn nieren deden het niet meer, zijn lever functioneerde nauwelijks en zijn darmen waren van tijd tot tijd verlamd. Hij leed aan rectale bloedingen, er zaten bloedklonters in zijn rechter dij en zijn mond zat propvol slijm.[9]
Hoe tekenend dit voorbeeld van de zinloze strijd tegen de dood ook is, het blijkt nog steeds mogelijk de grenzen van het slagveld verder te verleggen. Wat we ons daarbij moeten voorstellen is het best te illustreren aan de hand van een modern sprookje dat onder toekomstige generaties over onze tijd de ronde zal doen, en waarvan de feitelijke gegevens ontleend zijn aan een tweetal publicaties: De jacht op organen van Mark Dowie[10] en De bio-maatschappij, onder redactie van Emmy Jacobs.[11]
Een sprookje van de moderne tijd
Lang, heel lang geleden, nog vóór het jaar 2025, woonden er eens een man en een vrouw in het hartje van een welvarend land- en tuinbouwgebied. Drukke verkeersaders en rotondes doorsneden het vlakke land in fraaie geometrische patronen en alles rook en smaakte er dan ook pittig naar uitlaatgassen en onkruid- en insectenbestrijdingsmiddelen. Veel vogels waren er daarom niet meer te bekennen, maar een nabij gelegen luchthaven compenseerde de behoefte aan lawaai en vliegbewegingen meer dan voldoende, ook in de nachtelijke uren. Rondom aan de wazige einder verhieven zich rank de voortdurend bepluimde schoorstenen van een kerncentrale en een afvalverwerkingsfabriek, alsmede de zware contouren van een academisch ziekenhuis, een klomp versteende doodsangst, inwendig versierd met exotische cactustuinen en pittoreske waterpartijen.
Nu zagen Johan en Margreet − want zo heetten ze − er allebei patent uit en ze waren ook al een poosje bijzonder op elkaar gesteld, zodat ze, ondanks hun beider belangstelling voor een glanzende maatschappelijke carrière en Margreets gevorderde leeftijd, het verwekken van nakomelingen serieus in overweging hadden genomen, in ieder geval eentje, want zo woke waren ze wel. De verwoede pogingen die ze daartoe in het werk stelden, bleven echter zonder het beoogde resultaat. En toen ze op een dag door een schrijven van de overheid in kennis werden gesteld van het verhoogde risico dat het wonen in hun streek voor eventueel nageslacht met zich meebracht − het aantal geboorten van kinderen met een lichte lichamelijke of geestelijke handicap was de laatste jaren schrikbarend toegenomen, aldus de huis-aan-huis-folder − besloten ze zich eerst tot de medische stand te wenden alvorens hun pogingen tot gezinsuitbreiding voort te zetten, het academische ziekenhuis stond tenslotte vlak in de buurt. Dat bleek een verstandig besluit, want na een grondig onderzoek van de anatomie en de fysiologie van hun beider reproductieve systemen kwam vast te staan dat er, waarschijnlijk als gevolg van de heersende chemische en fysische milieufactoren in hun woongebied, in het ejaculaat van Johan nauwelijks nog een levenslustige zaadcel viel te bekennen en de baarmoeder van Margreet was ook al niet veel soeps meer. De rest ging nog wel, dus het had erger gekund, zoals hun buren afgunstig opmerkten, daarmee verwijzend naar hun eigen zorgwekkende toestand.
Dat Johan en Margreet daar aanvankelijk behoorlijk mee zaten spreekt voor zich: zo betrekkelijk jong nog en reeds zo door de beschaving getekend dat ze geen gehoor konden geven aan de onweerstaanbaar verleidelijke roep van het ouderschap. Gelukkig herstelden ze onder de deskundige leiding van een geestelijk nazorger redelijk van de slag en brak op zekere dag zelfs het inzicht bij ze door dat problemen die door wetenschappelijke middelen zijn veroorzaakt, ook weer met wetenschappelijke middelen kunnen worden verholpen. Dus togen ze opnieuw naar het academische ziekenhuis, en inderdaad, daar bleek het, gezien de recente ontwikkelingen in de heroïsche geneeskunde, mogelijk een alleszins begaanbaar voortplantingspad uit te stippelen, met een behoorlijke kans van slagen, ondanks de deplorabele toestand van Johans zaad en Margreets baarmoeder.
Aanvankelijk was er sprake van twee mogelijke opties. De grootste voorkeur van het medische team dat de verantwoordelijkheid voor de voortplanting op zich had genomen, ging uit naar orgaantransplantatie. Maar daar zijn jonge, gezonde, maar niettemin dode donors voor nodig en die zijn eigenlijk alleen maar te vinden in de wegberm, vlak na een ernstig verkeersongeval. Een recent ministerieel voorstel tot verlaging van de maximum snelheid op autowegen, had de betrokken medici dan ook voor een ernstig moreel dilemma geplaatst: enerzijds zou het verkeer ongetwijfeld minder slachtoffers gaan eisen en het milieu zou erop vooruitgaan, maar anderzijds dreigde daardoor de belangrijkste bron van orgaandonoren op te drogen.
Maar toevallig werd er die dag net een jonge, roekeloze motorrijder binnengebracht, die ergens frontaal tegenaan was gereden en er in zijn jeugdige overmoed nog niet aan gedacht had zijn donorcodicil in te vullen. Hoewel het ongelukkige slachtoffer bij binnenkomst nog niet officieel dood was, vond de verdeling van de vangst over een aantal in levensgevaar verkerende patiënten in het ziekenhuis eigenlijk al plaats tijdens het eerste oriënterende onderzoek: longen, hart, lever, nieren, alvleesklier, hoornvliezen, botten, huid, bindweefsel en kraakbeen werden nog in betrekkelijk goede staat aangetroffen en vonden vrijwel onmiddellijk na het definitieve overlijden als gevolg van onherstelbaar hersenletsel hun weg naar de diverse afdelingen. Even dreigde er een gênant relletje te ontstaan tussen de gegadigden voor enerzijds de lever en anderzijds de alvleesklier, welke organen niet beide onbeschadigd verwijderd konden worden, maar gelukkig wist men tijdig tot een minnelijke schikking te komen. Een jongeman beschikt echter niet over een baarmoeder en de testikels kwamen, gezien de aard van het ongeluk, niet meer voor transplantatie in aanmerking, dus viel zowel Margreet als Johan buiten de prijzen. Daarom was men noodgedwongen aangewezen op de tweede optie: de reageerbuisbevruchting met donorsperma. En zo gebeurde het dat er op een prille lentemorgen een paar eicellen uit het ovarium van Margreet werden losgepeuterd om vervolgens in daartoe gereedstaand glaswerk te worden verenigd en tot deling aangezet met het door gulle hand en een stapeltje prikkellectuur verkregen zaad van een wildvreemde snuiter.
Een van de aldus bevruchte eicellen werd spoedig daarna hormoongestimuleerd ingenesteld bij een draagmoeder, de werkloze naaister Belinda, een arme, eenzame donder die gezien haar voorkomen en maatschappelijke positie zelf slecht aan de man wist te raken en nu wel wat geld, goede woorden en een zingevende bezigheid kon gebruiken. Deze optie had tot voordeel dat Margreets gammele baarmoeder en Johans levenloze zaad bij de voortplanting konden worden vermeden en dat woog ruimschoots op tegen enige onduidelijkheid met betrekking tot het ouderschap. Eerst werd nog wel geprobeerd Belinda zover te krijgen haar baarmoeder voor transplantatie naar Margreets buik ter beschikking te stellen, maar de behoeftige naaister prefereerde de meermalige opbrengst van het draagmoederschap boven de weliswaar aanzienlijk hogere, maar eenmalige uitkering verbonden aan orgaandonatie.
Het nieuwe leven ontwikkelde zich voorspoedig in de veilige warmte van Belinda’s draagbaarmoeder. Zelfs iets té voorspoedig, want al delende was er een trosje van zes foetussen ontstaan − een in de medische vakliteratuur al eerder vermelde bijwerking van de voor innesteling gebruikte hormonen − waarvan er dus vijf dienden te worden weggeknipt, zodat er één serieus te nemen foetus over zou blijven. Technisch was dat wegknippen niet zo’n probleem, maar het knelpunt lag bij wélke dat zouden moeten zijn en in welke fase van de ontwikkeling de ingreep zou moeten plaatsvinden: men wilde uiteraard van het aanvankelijke halve dozijn liefst het beste exemplaar behouden en de vraag was nu hoe dat met redelijke zekerheid zou kunnen worden vastgesteld. De eindverantwoordelijke arts van het medische team voelde er het meest voor de knipoperatie zo lang mogelijk uit te stellen, omdat mogelijke anatomische defecten van de foetussen dan makkelijker konden worden opgespoord, maar de meerderheid van het team, onder wie een parkinsonspecialist die het moest hebben van zo jong mogelijke foetale hersen- en zenuwcellen, vond het toch beter de ingreep zo snel mogelijk te doen plaatsvinden.
En zo geschiedde, waar men achteraf behoorlijk spijt van had, want het overblijvende exemplaar vertoonde, naar later bleek, waarschijnlijk als gevolg van enig druggebruik door Belinda, een probleempje met het hart. Maar problemen die door wetenschappelijke middelen worden veroorzaakt kunnen, zoals we eerder hebben gezien, ook weer met wetenschappelijke middelen worden opgelost. Met één binnenbaarmoederlijke hartoperatie op de avond voor de veel te vroege verlossing, welke laatste vervolgens door dezelfde opening kon plaatsvinden, en ook nog eentje buitenbaarmoederlijk op de ochtend erna, werd het euvel alsnog verholpen.
Die middag stonden Johan, Margreet, het voltallige medische team, de standaards met de flessen bloedplasma en de overige meet- en regelapparatuur gezellig in een kring rond de couveuse naast het bed van de danig toegetakelde Belinda op de intensive care afdeling van het ziekenhuis. En terwijl Margreet zachtjes in Johans hand kneep en door haar tranen heen naar de vrolijk knipperende lichtjes van de hart-longmachine staarde, doorstroomde haar een intens geluksgevoel en wist ze dat het zo goed was. Want wat ze toen nog niet kon weten was dat dit moderne sprookje niet zou eindigen met ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’, omdat het wurm het uiteindelijk toch niet zou redden. Na een paar wanhopige dagen voor alle ouders en kind moest de stekker van de couveuse ten slotte toch nog uit het stopcontact worden getrokken.
Er was echter nog één ultieme troost. Vanwege de enorme vorderingen op het gebied van de cryobiologie viel de – mede vanwege het door hormoongebruik moeilijk vast te stellen geslacht − nog naamloos gestorven boreling van Johan en Margreet de eer te beurt als eerste baby te worden ingevroren. Daartoe werd het bloed van het wurm met een pompje via de halsslagader vervangen door een oplossing van suiker en elektrolyt, waarna het lichaampje onder een registratienummer werd opgeborgen in een met vloeibare stikstof gekoelde, dubbelwandige, cilindervormige, glanzend roestvrijstalen capsule. Daar ligt het nu nog, in afwachting van het moment waarop de medische wetenschap in staat zal zijn het reeds gevloden leventje terug te commanderen. Want het leven mag dan wel de enige seksueel overdraagbare aandoening met gegarandeerd dodelijke afloop zijn, maar waarom zouden we ons daar in hemelsnaam bij moeten neerleggen?
Een sprookje? Dit wel, maar het volgende verslag komt van de ouders die zes maanden hebben doorgebracht bij hun te vroeg geboren baby Andrew op de pediatrische intensivecareafdeling van een ziekenhuis:
De lange lijst van Andrews kwellingen, bijna allemaal door de artsen veroorzaakt, maakt duidelijk hoe rampzalig zijn verblijf in het ziekenhuis was. Hij werd ‘gered’ door een beademingstoestel om steeds weer opnieuw te maken te krijgen met hartproblemen, talloze sucties, buisjes, bloedafnames en -transfusies; gered om verschillende infecties op te lopen, gedemineraliseerde en gebroken botten te krijgen, en hersenbloedingen. Hij werd in feite gered door het beademingstoestel om vijf lange en pijnlijke maanden later te sterven aan de bijverschijnselen. Tegen de tijd dat hij mocht sterven had de technologie die was gebruikt om hem te redden niet zozeer een menselijk leven in stand gehouden, als wel een groteske karikatuur van een menselijk leven, een ‘persoon’ met onvolgroeide en steeds verder verslechterende hersenen, en nauwelijks een onbeschadigd vitaal orgaan in zijn lichaam, die alleen kon bestaan als verlengstuk van een apparaat. Dit is het beeld van onze zoon Andrew dat ons de rest van ons leven zal bijblijven.[12]
Om duidelijkheid te krijgen over welke chemische en fysische milieufactoren er precies van invloed zijn geweest op de verminderde mogelijkheden tot natuurlijke reproductie van het moderne sprookjespaar dat we intussen zo intiem hebben leren kennen, kunnen we goed terecht in het boekje van de Amerikaanse onderzoeksjournalist Randall Fitzgerald.[13] De daarin verzamelde informatie over de invloed van economisch bloeiende sectoren als de chemische, de farmaceutische en de voedingsindustrie heeft weliswaar in eerste instantie betrekking op de situatie in de Verenigde Staten, maar zal ongetwijfeld weldra ook gaan gelden voor de typisch Hollandse polder waarin Johan en Margreet wonen. We volgen een gemiddelde − aan hun avonturen in het academische ziekenhuis voorafgaande − dag uit het leven van het stel, waarbij we vooral zullen letten op de voor het verdere verloop van hun gezinsleven zo bepalende omgevingsfactoren.
Deze ochtend was er één zoals zoveel andere en Johan en Margreet ontwaakten op hun verplicht met vlamvertragende chemicaliën geïmpregneerde matras, waardoor ze gedurende de, na één van hun vruchteloze pogingen tot natuurlijke reproductie, verder rustige nacht kleine hoeveelheden formaldehydegas en kankerverwekkende broomverbindingen hadden ingeademd, en liepen stoeierig op blote voeten over de met styreen en vergelijkbaar giftige chemische stoffen behandelde vloerbedekking achter elkaar aan naar de badkamer. Johan verfriste zijn adem met het mondwater waaraan naast de vier actieve componenten ook nog een half dozijn smaak- en kleurstoffen waren toegevoegd, en terwijl hij het brouwsel – dat de weekmakers in het plastic van de flacon al tijden had staan uitlogen – liet rondspoelen in zijn mond las hij uit gewoonte voor de zoveelste keer de tekst op het etiket zonder dat hij ook nu weer de betekenis daarvan tot zich liet doordringen:
Waarschuwing: niet toedienen aan kinderen jonger dan twaalf jaar. Niet doorslikken. Bij per ongeluk toch inslikken professionele hulp inroepen of contact opnemen met een vergiftigingscentrum.
Margreet gaf er, vanwege de wat mildere tekst op de tube, de voorkeur aan tandpasta te gebruiken: ‘Bij inslikken van een grotere hoeveelheid dan bedoeld voor het poetsen van de tanden, dient medische hulp te worden ingeroepen.’ Hoewel ze daar, mede gezien hun gevorderde leeftijd, niet meteen wakker van lagen, hadden ze wel voor alle zekerheid het nummer voor spoedeisende hulp in het telefoonregister van hun mobieltjes opgeslagen, zonder zich ervan bewust te zijn dat het weinig bescherming zou bieden tegen de schadelijke gevolgen van de microplastics in de tandpasta en in de gezichtscrème en de overige cosmetica van Margreet. Na het douchen en wat speels geruzie omdat ze dezelfde roller gebruikten, bracht de een bij de ander liefdevol in de okselholtes deodorant aan − waarin aanwezig de stoffen aluminium, parabenen, propyleenglycol en een onbekend ‘parfum’ genoemd mengsel − gevolgd door het insmeren met wat bodylotion over de rest van het lichaam om door het verwijden van de poriën de andere verzorgende chemicaliën wat dieper in de huid te laten doordringen. Tenslotte snoven ze verheerlijkt elkaars synthetische geuren op, waarmee tegelijk de lichte, maar wat klinische ruikende bezeenlucht van de toiletverfrisser werd verdreven.
Terug in de slaapkamer was het, met een volle, drukke dag voor de boeg, hup in de chemisch gereinigde, met synthetische vezels versterkte en door het dichloorbenzeen van de mottenballen beschermde kleren, die tijdens iedere wasbeurt als gevolg van slijtage voor een verse wolk microplastics zorgden. Zoals altijd ging dat ook gepaard met een snuifje trichloorethyleen en n-hexaan, van welke stoffen bekend is dat ze op den duur hartafwijkingen, zenuwbeschadigingen en geheugenverlies veroorzaken, maar dat laatste had met de hulp van hun elektronische agenda’s nog geen serieuze problemen opgeleverd. Samen met de uitwaseming van de lak van het ameublement, de muurverf, de tapijtreiniger en de vlamvertragers in de vloerbedekking, hing er in hun slaapkamer, net als in de rest van het huis, vanwege de voortreffelijke isolatie permanent een complex gasmengsel van lichaamsvreemde stoffen, waarvan de invloed van de losse componenten op de lichamelijke en geestelijke gesteldheid door de wetenschap al wel onderzocht was – hoofdpijn, stemmingswisselingen en concentratieproblemen – maar het versterkende effect van de optelsom (de toxische synergie) nog in het geheel niet. De her en der opgehangen en onder het passeren automatisch sproeiende luchtverfrissers verdreven de kwalijke dampen weliswaar niet, droegen daar integendeel met hun gesis nog hun steentje aan bij, maar maskeerden in ieder geval de onaangename geuren op een prettige manier.
Op naar de keuken waar Johan en Margreet − omgeven door de chloordampen van de vaatwasser en de met waarschuwingsstickers volgeplakte flessen en spuitbussen met schoonmaakmiddelen en insecticiden in het aanrechtkastje − betrekkelijk goedgehumeurd begonnen aan hun viergranenontbijt met daarin een flink aantal synthetische additieven, waaronder de zoetstof aspartaam die is aangemerkt als de veroorzaker van verschillende allergieën en andere ernstige ziekten waaronder kanker. De vleeswaren voor het boterhambeleg van het lunchpakketje bevatten naast de conserveringsmiddelen ook groeihormonen en antibiotica die preventief zijn toegediend toen het dier nog leefde, en zullen, net als het plastic van het verpakkingsmateriaal, het blaadje sla en het plakje tomaat met de restanten van een zestal pesticiden, die middag nog hun bijdrage leveren aan de honderden synthetische stoffen die het tweetal al hebben geconsumeerd vóórdat hun dag goed en wel was begonnen en de wolk van uitlaatgassen, het fijnstof en de microplastics van de autobanden in de ochtendspits buiten nog lag te wachten.[14]
Gedurende de rest van de werkdag groeide de lijst van door Johan en Margreet geïnhaleerde of geconsumeerde synthetische chemicaliën in hetzelfde rappe tempo gestaag aan en valt er weinig nieuws over te melden, behalve dan dat zij besloten hadden om die avond een smakelijk diner voor een paar van hun meest dierbare vrienden te bereiden en daarom op weg naar huis een supermarkt aandeden om de benodigde inkopen te doen. Terwijl Margreet tussen de rekken het winkelwagentje aan het vullen was en Johan – die een vreselijke hekel had aan shoppen – buiten op haar stond te wachten om te helpen met inladen, viel hem voor het eerst een bordje op ter grootte van een velletje A4 dat op last van de overheid op ooghoogte naast de hoofdingang was aangebracht met ook daarop alweer de tekst:
Waarschuwing: De producten die in dit gebouw worden verkocht of gebruikt kunnen chemische stoffen bevatten waarvan bij de Staat bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade in verband met de voortplanting kunnen veroorzaken,
en het viel hem op dat eigenlijk niemand van de vele klanten die de winkel betraden of verlieten het bordje ook maar één blik waardig keurde.[15]
Het werd niettemin een gezellig en smakelijk etentje waarbij heerlijkheden werden geserveerd als kalkoen, kip, kaas, melk, boter, en roomijs, die volgens een recent onderzoek allemaal verontreinigd zijn met PBDE (een acroniem voor polygebromeerde difenylether) dat als vlamvertragend middel wordt gebruikt in tapijten, meubilair en elektronica, kankerverwekkend is, schade toebrengt aan de voortplantingsorganen en het zenuw- en hormoonstelsel, en zich als niet-afbreekbare stof ophoopt in het vetweefsel van dieren. De in een teflon met PFAS gecoate pan knapperig gebakken aardappelen en de met kraanwater frisgewassen spinazie bevatten evengoed nog vele pesticiden en de romige slasaus zat vol met conserveringsmiddelen en kunstmatige kleur- en smaakstoffen, en met het rundvlees werd tegelijk een keur aan groeihormonen, antibiotica, tranquillizers, insecticiden en onkruidverdelgers opgediend.[16]
Het voldaan met een drankje nog een uurtje nazitten rond het flakkerende haardvuur stelde Margreet in de gelegenheid de vrienden te informeren over het nog steeds uitblijven van haar zwangerschap, en vertelde één van hen – die er wat vaker een gewoonte van maakte de actualiteit bij te houden – over een onderzoek dat had aangetoond dat er door de diverse farmaceutische en chemische industrieën jaarlijks tweehonderdvijftig miljoen ton aan mogelijk toxische, carcinogene, neurotoxische en andere synthetische chemicaliën worden geproduceerd,[17] en dat alles bij elkaar wel zevenhonderd verschillende stoffen – die twee mensengeneraties eerder nog niet bestonden[18] − waren aangetoond in het bloed en de urine van een grote groep mensen die noch beroepsmatig noch geografisch in contact waren geweest met deze chemicaliën of de plaats waar ze werden geproduceerd. ‘In feite’, zo besloot hij zijn betoog, ‘zijn we allemaal zo verontreinigd dat, als we kannibalen waren, ons vlees verboden zou worden voor menselijke consumptie.’[19]
Vermoeid door de bewogen avond maar tevreden met alle complimenten over hun kookkunst, vlijden Margreet en Johan zich die nacht tegen elkaar aan: ‘Zullen we nog maar een keer, dan?’
-
René Descartes, uit: Allen G. Debus, Man and Nature in the Renaissance, Cambridge University Press 1986, blz. 107. ↑
-
Timothy Ferris, Ruimte en tijd; verkenningen rond de Melkweg, (vert. George Beekman, Aaldert v.d. Bogaard), De Haan 1990, blz. 76. ↑
-
Tertullianus, Over de ziel 10.4, met dank aan Teun Tieleman. ↑
-
Timothy Ferris, Ruimte en tijd; verkenningen rond de Melkweg, (vert. George Beekman, Aaldert v.d. Bogaard), De Haan 1990, blz. 77. ↑
-
A.J. Dunning, Uitersten – beschouwingen over menselijk gedrag. ↑
-
Gerard de Vries, Gerede twijfel; over de rol van de medische ethiek in Nederland, De Balie 1993, blz. 40-41. ↑
-
Maurice Pappworth, uit: James Le Fanu, The Rise and Fall of Modern Medicine, Little, Brown & Company 1999, blz. 204-205. ↑
-
James Le Fanu, The Rise and Fall of Modern Medicine, Little, Brown & Company 1999, blz. 253. ↑
-
James Le Fanu, The Rise and Fall of Modern Medicine, Little, Brown & Company 1999, blz. 259. ↑
-
Mark Dowie, De jacht op organen; transplantatie-industrie in een technologische cultuur, De Balie 1989. ↑
-
Emmy Jacobs (red.), De bio-maatschappij; een humanistische visie op de ethiek van het bio-medisch handelen, Acco 1990. ↑
-
James Le Fanu, The Rise and Fall of Modern Medicine, Little, Brown & Company 1999, blz. 260-261. ↑
-
Randall Fitzgerald, 100 jaar medische leugens. Hoe medicijnen en voedsel je gezondheid ondermijnen, (vert. Werner Meisenberg), Ankh-Hermes 2008. ↑
-
Randall Fitzgerald, 100 jaar medische leugens. Hoe medicijnen en voedsel je gezondheid ondermijnen, (vert. Werner Meisenberg), Ankh-Hermes 2008, blz. 28-31. ↑
-
Randall Fitzgerald, 100 jaar medische leugens. Hoe medicijnen en voedsel je gezondheid ondermijnen, (vert. Werner Meisenberg), Ankh-Hermes 2008, blz. 26. ↑
-
Randall Fitzgerald, 100 jaar medische leugens. Hoe medicijnen en voedsel je gezondheid ondermijnen, (vert. Werner Meisenberg), Ankh-Hermes 2008, blz. 104-107. ↑
-
Randall Fitzgerald, 100 jaar medische leugens. Hoe medicijnen en voedsel je gezondheid ondermijnen, (vert. Werner Meisenberg), Ankh-Hermes 2008, blz. 42-43. ↑
-
Randall Fitzgerald, 100 jaar medische leugens. Hoe medicijnen en voedsel je gezondheid ondermijnen, (vert. Werner Meisenberg), Ankh-Hermes 2008, blz. 179. ↑
-
Randall Fitzgerald, 100 jaar medische leugens. Hoe medicijnen en voedsel je gezondheid ondermijnen, (vert. Werner Meisenberg), Ankh-Hermes 2008, blz. 16-17. ↑