– ETHISCHE DILEMMA’S IN EEN WETENSCHAPPELIJKE WERELD –
1. Natuurlijke en kunstmatige scenario’s – 2. De techniek – 3. De bio-industrie –
4. De farmaceutische geneeskunde – 5. De heroïsche geneeskunde – 6. De chemie van het gevoel
De farmaceutische geneeskunde
Peinzend over de onvermijdelijke eindigheid van het menselijke bestaan kwam René Descartes – mogelijk ingegeven door zijn geloof in een zalig en eeuwig hiernamaals − tot het inzicht dat hij, in plaats van middelen te zoeken om het leven zo lang mogelijk te rekken, een veel gemakkelijker en betrouwbaarder manier had ontdekt om daarmee om te gaan, namelijk de dood niet te vrezen.[1] Zijn kennelijke gebrek aan vertrouwen in de mogelijkheden van de medische wetenschap staat lijnrecht tegenover de veel optimistischer visie van zijn gedeeltelijke tijdgenoot Francis Bacon, die inhoudt dat wanneer de geneeskunde de mogelijkheden om het leven te verlengen verder zou ontwikkelen, de geneesheren geëerd zouden worden als de brengers van het grootste geluk dat stervelingen op aarde ten deel kan vallen.[2] Wie van de beide heren de gezondste opvatting heeft aangehangen, valt mogelijk op te maken uit een kritische beschouwing van de stand van zaken in de medische wereld nu, zo’n vier eeuwen later.
Hoewel de geneeskunde in de dagen van Descartes en Bacon zich, net als de natuurwetenschappen, al aan het losmaken was van de magisch-alchemistische ideeën en praktijken van Hippocrates, Galenus en Paracelsus, kwam de moderne medische wetenschap tweehonderd jaar later pas echt goed op gang, toen de Duitse scheikundige Friedrich Wöhler in 1828 probeerde de chemische verbinding ammoniumcyanaat te maken door het verhitten van een mengsel van twee zouten, maar tot zijn verbazing de witte kristallen van ureum in zijn reactiekolf zag verschijnen.
Nu is ureum een betrekkelijk eenvoudige stof die in grote hoeveelheden in urine voorkomt en die in Wöhlers tijd, behalve in de vorm van ochtendwater als huis-tuin-en-keukenmiddeltje tegen wintertenen, nergens goed voor was, en in uitgekristalliseerde vorm als bestanddeel van nierstenen zelfs uitgesproken hinderlijk. Maar het bijzondere van deze gebeurtenis was dat Wöhler uit twee chemische stoffen die tot de dode, anorganische natuur behoorden, een verbinding kon maken die tot de levende, organische natuur werd gerekend. De overheersende mening in die tijd was dat het niet mogelijk is ‘levende’ stof uit ‘dode’ stof te maken zonder de aanwezigheid van een bezielende levenskracht of een goddelijke adem, en die kon alleen in de levende natuur worden aangetroffen. In een brief aan zijn even beroemde Zweedse collega, vriend en leermeester Jöns von Berzelius − degene die op een veiling de schedel van Descartes op de kop had weten te tikken − schreef Wöhler dan ook opgewonden dat hij ureum kon maken, zonder daarbij ‘een nier van een man of een hond nodig te hebben’, waarmee hij ongetwijfeld zijn eigen nieren en die van zijn huisdier als ureumproducenten op het oog had. Een vergelijkbare opwinding zou zich in Wöhlers tijd hebben voorgedaan als iemand beweerde uit urine goud te kunnen maken, of die zich tegenwoordig van de wetenschappelijke wereld meester zou maken als het iemand gelukt was een machine van kunstmatig leven of bewustzijn te voorzien, zonder daar iets anders voor nodig te hebben dan elektronische of mechanische onderdelen en digitale software.
Hoewel Berzelius en vele van zijn tijdgenoten het aanvankelijk niet wilden geloven en als bezwaar aanvoerden dat de gebruikte uitgangsstoffen wel eens van levende wezens afkomstig zouden kunnen zijn geweest zodat ze het levensprincipe nog bevatten, leidde Wöhlers vondst toch tot de ondergang van het idee van de levenskracht, toen op enige termijn bleek dat ureum ook gemaakt kon worden uit de zuivere elementen waterstof, zuurstof, stikstof en koolstof. De bereiding van organische verbindingen bleek geen bijzonder mysterie te bevatten, maar was louter een kwestie van wetenschappelijke kennis en vaardigheid − en een flinke dosis geluk.[3] In het vervolg kon de mens zich schepper naast God wanen en zich in het laboratorium gaan wijden aan de chemie van het leven.
Daarmee begon een nieuwe fase in het verzet van de mens tegen heilige verbodsbepalingen, waaraan volgens de religieuze, mythische en magische literatuur al eerder was bijgedragen door Adam en Eva die daarom het paradijs moesten verlaten, door de titan Prometheus die het levensvuur van de Olympus stal en daarvoor moest boeten door, vastgeketend aan een berg in de Kaukasus, zijn steeds weer aangroeiende lever door een adelaar te laten uitpikken, en door de alchemistische zoektocht naar het levenselixer of de steen der wijzen.
Wöhlers ureumbereiding vormde zo de directe aanleiding tot de opkomst van de farmaceutisch-chemische of geneesmiddelenindustrie. In het begin van de negentiende eeuw was men weliswaar in staat ingewikkelde geneeskrachtige stoffen, zoals morfine, kinine en strychnine, uit planten te winnen, maar daarbij was men aangewezen op het beperkte aanbod van planten, dat ook nog zeer uiteenlopend van kwaliteit kon zijn. Reeds de Assyriërs, de Egyptenaren en Hippocrates wisten duizenden jaren geleden al dat pijn te bestrijden is door op de bladeren of de bast van wilgenbomen te kauwen, omdat daar, zoals we nu weten, een aan aspirine verwante stof bij vrijkomt. Na Wöhlers succes kon men eraan gaan denken deze stoffen in vrijwel onbeperkte hoeveelheden en van standaardkwaliteit in het laboratorium te bereiden. En niet zonder resultaat, want nog voor het eind van de negentiende eeuw kwamen de eerste kunstmatige pijnstillers (antipyrin, pyramidon en aspirine) op de markt, spoedig gevolgd door de eerste middelen om infecties te bestrijden, toen Paul Ehrlich in 1900 de arseenpreparaten introduceerde waarmee onder andere de wijdverbreide syfilisepidemie, toentertijd een ware gesel, bestreden kon worden.[4]
Gelijktijdig en in nauwe samenhang met de industriële productie van geneesmiddelen ontstond en ontwikkelde zich de allopathische geneeskunde. Het fundament daarvan werd gelegd in Berlijn, toen daar in 1845 de Berliner Physikalische Gesellschaft werd opgericht. Volgens de allopathische opvatting is een ziekte een autonoom lichamelijk verschijnsel, en vindt genezing plaats door het met chemische middelen onderdrukken van de symptomen en het vernietigen van de ziekteverwekkers. Het lichaam wordt vergeleken met een reactievat vol scheikundige verbindingen en in geval van ziekte of ongemak is het de taak van de arts de verantwoordelijke verstoring van het chemische evenwicht op te sporen en te herstellen door het onttrekken of toevoegen van één of meerdere stoffen aan de inhoud van het lichaam.
Tegen deze achtergrond werden er in de loop van de twintigste eeuw nieuwe geneesmiddelen gezocht, en ook gevonden: penicilline en andere antibiotica tegen bacteriële infecties; cortison en andere steroïden als middel om het zelfherstellend vermogen van het lichaam te bevorderen bij een keur van ziektes zoals reumatische gewrichtsontsteking, en voor het onderdrukken van afstotingsverschijnselen bij orgaantransplantaties; streptomycine tegen tuberculose; en chloorpromazine en andere psychofarmaca tegen psychische kwalen als schizofrenie en depressie.[5] Wat al deze geneeskundig belangwekkende ontdekkingen met elkaar gemeen hebben is dat ze, net als Wöhlers ureumkristallen, bij toeval werden gedaan. Dat had ook moeilijk anders gekund, want om gericht en met voorspelbare resultaten naar medicijnen te kunnen zoeken is het uiteraard nodig gedetailleerd inzicht te hebben in de uiterst ingewikkelde biochemische en fysiologische processen in de menselijke lichaamscellen, en die kennis ontbrak tot ver in de twintigste eeuw.[6] In plaats daarvan werden de honderdduizenden nieuwe chemische stoffen die in de industriële en universitaire laboratoria gesynthetiseerd konden worden simpelweg met grote ijver en toewijding systematisch getest op hun eventuele werkzaamheid als medicijn. Een typisch voorbeeld daarvan is de ontdekkingsgeschiedenis van de geneeskrachtige werking van de sulfonamiden, een belangrijke vroege groep antibiotica.
Het Duitse chemische concern Bayer, dat zich aanvankelijk toegelegde op de productie van kleurstoffen voor het verven van textiel, had daarvoor de chemicus Gerhard Domagk in dienst, wiens werk er uit bestond alle in het laboratorium nieuw ontwikkelde kleurstoffen en bijproducten te testen op hun mogelijke geneeskrachtige werking.
Daartoe had hij de beschikking over muizen die waren geïnfecteerd met allerlei bacteriën die gonorroe, hersenvliesontsteking en dergelijke veroorzaken. Voor de helft werden de proefdieren dan ingespoten met alles wat er uit het laboratorium tevoorschijn kwam, waarna werd gekeken of er meer muizen overleefden dan in de eveneens besmette, maar onbehandelde controlegroep. Na vijf jaar experimenteren zonder enig resultaat bleek een rode kleurstof die voor het verven van leer werd gebruikt – prontosil – een geïnfecteerde groep muizen te genezen. Vóór deze ontdekking openbaar te maken diende Domagk het prontosil ter controle eerst nog toe aan zijn vierjarige dochtertje dat leed aan een infectie van haar hand die tot dan toe alleen met amputatie te behandelen was, waarna het kind wonderbaarlijk genas. Pas toen publiceerde hij het resultaat en waren onderzoekers van het Pasteurinstituut in Parijs in staat aan te tonen dat de geneeskrachtige werking van het prontosil niets met de eigenschap als kleurmiddel te maken had, maar met een andere stof waaraan het kleurmiddel was gekoppeld: het sulfonamide.[7] Domagk ontving voor zijn ontdekking in 1939 de Nobelprijs, maar werd door het naziregime gedwongen de prijs te weigeren omdat deze in 1935 aan de Joodse criticus Carl von Ossietzky was uitgereikt en daarom als beledigend voor Duitsland werd beschouwd.
Ook alle andere in die tijd gevonden medicijnen zijn op een vergelijkbaar toevallige manier ontdekt, althans volgens James Le Fanu in The Rise and Fall of Modern Medicine. Op het lijstje dat hij ter ondersteuning van zijn these heeft aangelegd staan Alexander Flemings toevallige waarneming van het ongebruikelijke gedrag van bacteriën in petrischaaltjes, wat penicilline heeft voortgebracht, Philip Henchs verrassende ontdekking van de gunstige effecten van cortison op reumatische ontstekingen, en Henri Laborits scherpzinnige waarneming van de euforische kalmte bij zijn operatiepatiënten, wat leidde tot het ontdekken van chloorpromazine. Daarnaast bleken medicijnen waarmee de ene ziekte werd behandeld een onverwacht positief effect te hebben op de andere, of werd toevallig ontdekt dat ze bijverschijnselen vertoonden die tot therapeutisch voordeel konden worden aangewend. Zelfs medicijnen die uit systematische onderzoeksprogramma’s naar voren kwamen waren toevallig gevonden, omdat er niet kon worden voorzien welke paar van de honderdduizenden onderzochte chemicaliën effectief tegen tuberculose of kanker zouden blijken. De oorsprong van vrijwel iedere groep van medicijnen die tussen 1930 en 1980 werd ontdekt kan worden herleid op de een of andere fortuinlijke gebeurtenis of toevallige ontdekking.[8]
Maar toevallig of niet, door deze successen is de farmaceutische industrie in de loop van de twintigste eeuw uitgegroeid tot een bloeiend bedrijf en produceert en verhandelt tegenwoordig zo’n enorme hoeveelheid medicijnen dat de vraag naar de eventuele nadelige gevolgen voor onze gezondheid en het milieu intussen wel is gerechtvaardigd. Zeker omdat wat kritischer artsen en apothekers een lijst hebben samengesteld waarop in totaal vijfenzeventig noodzakelijk geachte medicijnen voorkomen, terwijl er alleen in Nederland momenteel zo’n tweeduizend verschillende industrieel geproduceerde medicijnen verkrijgbaar zijn, met een jaarlijkse marktwaarde van meer dan vier miljard euro in 2004, en het medicijngebruik tegenwoordig, na hartfalen en kanker, als derde op de lijst van doodsoorzaken prijkt.[9] Hoewel we geneigd zijn aan te nemen dat de farmaceutische industrie ons liever gewoon gezond ziet, is het wél de bedoeling dat al die pillen, poeders, drankjes, zalfjes en vaccins ook worden doorgeslikt, opgesmeerd of ingespoten. Om dat aan te moedigen wordt ons niet zelden een wereld voorgetoverd die treffende overeenkomsten vertoont met het straattoneel waarmee middeleeuwse wonderdokters tegen een ruime vergoeding hun in ochtendurine gemarineerde konijnenkeutels als probaat middel tegen een diversiteit van kwalen aan de man probeerden te brengen.
Zo wordt in de reclame voor medicijnen de indruk gewekt dat de gemiddelde mensenleeftijd de laatste 150 jaar meer dan verdubbeld is van ongeveer 38 naar boven de 80 jaar, en dat de gewonnen periode voornamelijk is te danken aan het medicijngebruik van de volwassen burger. In werkelijkheid ligt de oorzaak in de eerste plaats in de verbetering van de hygiëne: schoon drinkwater, riolering, regelmatig wassen en baden, goedkoop en eenvoudig te wassen katoenen ondergoed, opleiding, voeding, ruimere huisvesting in het algemeen en transparant vensterglas voor het licht binnenshuis in het bijzonder, waardoor de baby- en kindersterfte drastisch is teruggedrongen, en in mindere mate in de kindervaccinatie. Deze preventieve maatregelen hebben volgens een extreme, maar interessante schatting bij elkaar een winst van vierendertig jaar opgeleverd.[10] De resterend tien jaar, waarvoor uiteraard dank, komen dan op het conto van het medicijngebruik door de gemiddelde burger die de kinderschoenen is ontgroeid, meestal zelfs van AOW-gerechtigde leeftijd. Daarmee is de vraag naar de kwaliteit van die tien jaar nog niet gesteld, laat staan beantwoord. Met andere woorden: hoeveel van die tien jaar respijt van de dood door medicijngebruik gaat zitten in verlenging van het lijden, omdat we die vastgepind aan slangen, flessen, snoeren en elektrodes in bed doorbrengen, terwijl we van de ene ziekte in de andere verzeilen zonder veel uitzicht op verbetering? Precieze gegevens daarover zijn moeilijk te krijgen, maar er zijn critici die het geen onredelijke aanname vinden het verschil eerlijk te delen, zodat wat de farmaceutische geneeskunde de volwassen Nederlandse bevolking netto te bieden heeft uitkomt op vijf jaar levensverlenging voor de prijs van vijf jaar mensonwaardig lijden en vele miljarden euro’s per jaar.
Misleidender, want meer verborgen dan het wekken van verkeerde verwachtingen door middel van reclame, is het als niet wijzelf, maar de artsen door de farmaceutische bedrijven worden benaderd, met de bedoeling ze over te halen hun patiënten bepaalde medicijnen voor te schrijven. De meeste medicijnen zijn immers alleen op recept te verkrijgen, waardoor artsen een niet te vermijden tussenstation vormen. Voormalig artsenbezoeker, hoogleraar en klokkenluider Peter Gøtzsche vertelt dat bij de cursus ‘informatietechniek’, die hij moest volgen voor hij bij een farmaceutisch bedrijf als verkoper aan de slag mocht, alles draaide om het verhogen van de omzet. Dat werd de cursisten aangeleerd door middel van rollenspelen waarin sommigen de verschillende typen artsen speelden, van kritische tot toegankelijke, terwijl anderen moesten proberen hun verdedigingsmechanismen te doorbreken en een overeenkomst af te dwingen.[11] Een rayonmanager van het farmaceutische bedrijf hield de cursisten voor dat het criterium voor een blijvende aanstelling inhield dat er vijftig of meer overeenkomsten per week voor elk verkoopdistrict moesten worden gesloten:
Als je dit doel niet haalt, ga dan bij jezelf na of al die artsen met wie je zo’n goeie band hebt, zich wel sportief tegenover je opstellen. Spreek ze aan op alle tijd, proefpakketten, lunches, etentjes waar je hen in het verleden op hebt onthaald, en haal die orders binnen! Je kunt het![12]
Als dat overhalen niet lukt op basis van argumenten , dan kan dat altijd nog door middel van relatiegeschenken zoals schrijfgerei ter waarde van een paar tientjes of cadeaubonnen van een paar honderd euro, verder oplopend tot computers van duizenden euro’s tot een volledig en luxueus verzorgd verblijf van een aantal weken in een exotisch land, met als enige tegenprestatie een medisch praatje van een halfuur op een voor de gelegenheid opgezet schertscongres of nascholingscursus.[13] Zo schrijft Gøtzsche:
Toen we op weg waren naar een door het bedrijf betaald overvloedig diner kreeg ik een envelop in mijn handen gedrukt. Er zat een brief in waarin ik werd bedankt voor mijn bijdrage aan de eendaagse bijeenkomst en een biljet van duizend dollar.[14]
Uit een overzichtsstudie bleek dat 94 procent van alle artsen dat jaar te maken had gehad met de farmaceutische industrie,[15] die ze bijvoorbeeld betaalde voor elke patiënt die een even werkzaam maar duurder medicijn kreeg voorgeschreven.[16] Nu betreffen Gøtzsche’s bevindingen weliswaar hoofdzakelijk Amerikaanse toestanden, maar er is weinig reden om aan te nemen dat het er in Europa of Nederland wezenlijk anders zal toegaan. Alles bij elkaar besteedt de Nederlandse farmaceutische industrie jaarlijks zo’n 25 procent van haar omzet aan het door middel van reclame, relatiegeschenken, sponsoring en artsenbezoek onder de aandacht brengen van hun medicijnen.[17]
Nog een andere door farmaceutische bedrijven gebruikte manier om hun medicijnen in de markt te zetten is het plaatsen van advertenties in medische tijdschriften en gezondheidsperiodieken, in de vorm van wetenschappelijke artikelen of referaten, zonder dat duidelijk is dat het om een advertentie gaat. Ook komt het voor dat medische onderzoekers zich door bedrijven laten betalen om zich in wetenschappelijke artikelen lovend over bepaalde medicijnen uit te laten.[18] Als de onderzoekers zich daartoe niet laten verleiden huren marketingmensen van farmaceutische bedrijven ghostwriters in om artikelen te schrijven waarnaar diezelfde marketingmensen vervolgens in hun promotiemateriaal verwijzen.[19] Artsen die wel prettig meewerken worden daarvoor beloond met lucratieve functies, soms bij verschillende bedrijven tegelijk, waarbij het recordaantal ligt op dertien.[20] Wetenschap, schrijft Gøtzsche, verandert zo zoetjes aan in marketing en hoogleraren dreigen te verworden tot reclamemakers.[21]
Niet alleen artsen en wetenschappers zijn het doelwit, want soms wordt er ook ‘voor een familielid van een hoge ambtenaar een nieuw appartement geregeld’, en ‘schrijven farmaceutische bedrijven cheques uit aan politici van links tot rechts’.[22] Hoewel er tegenwoordig in toenemende mate wordt geprobeerd paal en perk te stellen aan dit soort excessen blijven die, vanwege de enorme economische belangen die er mee gemoeid zijn, uiterst moeilijk te bestrijden, omdat de boetes die aan bedrijven bij het overtreden van ethische regels worden opgelegd slechts een fractie vormen van de behaalde winsten. De boetes en schikkingen worden daarom grif betaald en vervolgens in de kosten van de medicijnen doorberekend. In de periode van 1991 tot 2010 werden in de Verenigde Straten 165 schikkingen getroffen met farmaceutische bedrijven die daar zonder morren een totaalbedrag van 20 miljard dollar aan boetes voor neertelden.[23]
Of we al die tot consumptie aanzettende bedrijvigheid maar moeten laten voor wat het is valt ernstig te betwijfelen, want ongevaarlijk of onschuldig is het gebruik van medicijnen allerminst: of het nu baat of niet, schaden kan het als derde op de lijst van doodsoorzaken zeker, en het verdient misschien wel aanbeveling de reclame daarvoor aan dezelfde banden te leggen als voor tabak en alcohol het geval is. Twintig procent van de ziekenhuisopnames in Nederland is te wijten aan ongewenste bijwerkingen van voorgeschreven medicijnen voor onder meer het bestrijden van hartklachten en hoge bloeddruk.[24] Overdadig en onkritisch voorschrijfgedrag van artsen met betrekking tot slaap- en kalmeringsmiddelen is mede verantwoordelijk voor de tienduizend ziekenhuisopnamen en de meer dan zeventienhonderd doden jaarlijks in Nederland.[25]
Ook het door de industrie te haastig op de markt brengen van onvoldoende uitgeteste preparaten met alleszins fraaie namen: Softenon, DES, Halcion, Entrovioform, Glifanan, Germanium-LC, Prozac, Vioxx, Redux, Rezulin, Propulsid, Seldane en in 2012 nog een hele lijst antidepressiva, waaronder Paxil en Seroxat, kan groot persoonlijk leed veroorzaken. De Britse farma-gigant GlaxoSmithKline – ‘do more, feel better, live longer’ − van Paxil heeft toegegeven artsen met oneigenlijke middelen, zoals het aanbieden van ‘feestcongressen’ op tropische eilanden en het door ingehuurde krachten schrijven van positieve artikelen, te hebben misleid en aangemoedigd dit voor volwassenen bedoelde antidepressivum – de ‘happy, horny and skinny’ pil − voor te schrijven aan jongeren als remedie tegen overgewicht, ADHD, impotentie, drank- en gokverslaving, maar die daar vaak slechter van werden. Tussen 1998 en 2001 werden er aan kinderen en adolescenten jaarlijks vijf miljoen recepten voor Paxil of Zoloft uitgeschreven, met een significant hoog aantal zelfmoorden en pogingen daartoe.[26],[27] In 2004 werd Glaxo aanklaagd wegens het herhaaldelijk en hardnekkig misleiden van consumenten en het achterhouden van informatie over schadelijke bijwerkingen van Paxil. De rechtszaak werd geschikt.[28]
Een algemeen onderzoek toonde aan dat in de VS meer dan de helft van de medicijnen die aanvankelijk als veilig werden gekwalificeerd, vervolgens door de ernstige bijwerkingen – beroerten, hartaanvallen en nierbeschadigingen − weer van de markt werden gehaald.[29] Het vaak gebruikte tegenargument dat afdoende onderzoek de medicijnen onbetaalbaar zou maken houdt geen steek in relatie tot het dubbele bedrag dat er voor allerlei vormen van reclame wordt uitgegeven vergeleken met wat er ter beschikking staat voor wetenschappelijk onderzoek.[30] Als er bijvoorbeeld beweerd wordt dat het 800 miljoen dollar kost om een nieuw geneesmiddel op de markt te brengen, dan is dat bedrag gebaseerd op ondeugdelijke rekenmethoden en twijfelachtige boekhoudkundige theorieën, en liggen de werkelijke kosten niet hoger dan een tiende deel daarvan.[31] Farmaceutische bedrijven besteden slechts één procent van hun inkomsten aan fundamenteel onderzoek naar nieuwe vaccins, terwijl meer dan tachtig procent van al het geld voor dergelijk onderzoek ook nog eens uit publieke middelen afkomstig is. Daarbij worden die onderzoeken geacht op veel te korte termijn financieel resultaat op te leveren. In de woorden van Gøtzsche:
Nieuwsgierigheid heeft tijd nodig en de directeuren van farmaceutische bedrijven zijn niet geduldig genoeg. Snel rendement op hun investeringen helpt hen hogerop te komen naar nog lucratievere functies bij andere bedrijven. Managers zijn daarom geneigd een bepaald lijn van onderzoek af te kappen wanneer daar een aantal jaren geen vooruitgang in is geboekt.[32]
Een voorbeeld van de gang van zaken rond een onvoldoende getest preparaat is de beruchte DES-kwestie. In 1938 lukte het de Engelse biochemicus Edward Charles Dodds als eerste een kunstmatig hormoon te bereiden.
Dit DES (di-ethyl-stilbestrol), dat doorging voor vervanging van het natuurlijke hormoon oestrogeen werd, ondanks de bezwaren van Dodds tegen het gebruik van kunstmatige hormonen wegens het onbekende effect op het menselijke lichaam, al spoedig door de farmaceutische industrie als wondermiddel op de markt gebracht. Het zou werkzaam zijn tegen legio kwalen zoals klachten in de menopauze, jeugdpuistjes, gonorroe, haaruitval, borst- en prostaatkanker, te uitbundige groei van meisjes, om er maar een paar te noemen, maar vooral toch tegen dreigende miskramen. Hoewel de industrie nadrukkelijk vermeldde dat men niet hoefde te vrezen voor bijverschijnselen, deden zich in 1971 de eerste gevallen van vaginakanker voor bij vrouwen die het middel gebruikt hadden, en ook hun kinderen, speciaal maar zeker niet alleen de dochters, hebben vaak afwijkingen aan de geslachtsorganen en een grotere kans op kanker, zoals recent is gebleken in ieder geval tot in de derde generatie toe, maar die conclusie kan alleen maar voorlopig zijn want meer generaties zijn er nog niet. Tegen miskramen helpt het overigens in het geheel niet.[33]
Om te voorkomen dat de mening postvat dat het hier om problemen uit het verre verleden gaat waar we tegenwoordig minder of geen last meer van hebben, volstaat het te wijzen op de bij reuma gebruikte pijnstiller Vioxx die in 1999 door het farmaceutische bedrijf Merck op de markt is gebracht. In 2005 bleek dat langdurig gebruik van dit medicijn aanleiding gaf tot een grotere kans op een hartaanval en dat er als gevolg daarvan ook slachtoffers zijn gevallen. Nader onderzoek wees uit dat het bedrijf bewust gegevens uit een uitgebreid onderzoek naar de mogelijke bijwerkingen van het medicijn uit de eerste publicatie had weggelaten.[34] Van nog recentere datum is de ophef rond de grootschalige en jaarlijks terugkerende vaccinatie met Tamiflu tegen de als pandemisch aangekondigde Mexicaanse griep, waarvan de breed uitgemeten positieve werking ernstig wordt betwijfeld en alleen al in Nederland neerkomt op een jaarlijkse subsidie van honderden miljoenen euro’s van de overheid aan de farmaceutische industrie.[35] Er is geen overtuigend bewijs dat Tamiflu griepcomplicaties voorkomt of ervoor zorgt dat griep zich minder makkelijk naar andere mensen verspreidt. Op zijn best zorgt het ervoor dat een griepaanval een dag korter duurt, maar daar zijn goedkopere middelen als aspirine en paracetamol ook toe in staat en die hebben niet de vervelende bijwerkingen die Tamiflu wel heeft. Daarom werd de producent er in de VS toe verplicht op de bijsluiter te vermelden dat ‘Tamiflu geen positief effect heeft op de mogelijke consequenties van seizoensgriep, vogelgriep of pandemische griep’.[36] Een dubbel bedrag is er jaarlijks gemoeid met de onder zware druk geadviseerde maar met vele onzekerheden omgeven vaccinatie van jonge meisjes tegen baarmoederhalskanker[37] – en tegenwoordig ook jonge jongens als mogelijke infectiebron.
Nog een berucht geval van een medicijn dat honderdduizenden mensen letsel heeft toegebracht, is de zogenoemde hormoonvervangende therapie, waarbij vrouwen werd voorgeschreven niet alleen rond de menopauze hormonen in te nemen, maar dat gedurende de rest van hun leven te blijven doen. Naast een keur aan kleinere problemen zou het ook hartklachten voorkomen, maar toen er uiteindelijk een goed onderzoek werd uitgevoerd, bleken die hormonen juist hartproblemen te veroorzaken.[38] Alle drie de hiervoor genoemde medicijnen hebben de voor de industrie prettige bijkomstige eigenschap dat ze een permanente bron van inkomsten garanderen. Om welke perverse winstmarges het gaat blijkt uit de salarissen die er worden verdiend. De grootste verdiener, John Hammergren, was CEO van de geneesmiddelendistributeur McKesson Corp, heeft een jaarinkomen van 145 miljoen dollar, en als hij wordt ontslagen wacht hem een gouden handdruk van 469 miljoen dollar.[39]
In het kader van de farmaceutische medicalisering van de samenleving moet ook aandacht besteed worden aan de in het algemeen toch onomstreden kindervaccinatie, maar waar ook wel vraagtekens bij geplaatst moeten worden. Volgens de hoogleraar farmacie Richard Deth zijn het niet zozeer de vaccins die problemen veroorzaken, als wel de additieven die tegelijk mee worden ingespoten.
Die additieven zijn de vaak giftige conserveringsmiddelen en hulpstoffen die de werking van het vaccin moeten ‘verbeteren’ – kwik, aluminium, formaldehyde, MSG, sulfieten en ethyleenglycol (ook in gebruik als antivries) – maar ook in verband worden gebracht met zenuw- en hersenschade, astma, diabetes, ADHD en autisme, en volgens sommige kritische artsen de kinderen meer kwaad doen dan goed.[40] Of het verstandig is kinderen niet te laten vaccineren laten we hier buiten beschouwing, maar gezien de geschiedenis is het begrijpelijk dat de farmaceutische industrie door een aanzienlijk deel van de bevolking wordt gewantrouwd in kwesties die onze gezondheid betreffen. Het voortdurend verlagen van de kritische grenzen waarboven volgens de farmaceuten bloeddruk- en cholesterolverlagers moeten worden geconsumeerd werkt ook al niet mee aan het verbeteren van het imago van die met mateloos graaien in verband gebrachte industrietak.
Aparte vermelding behoeft een aantal andersoortige aspecten van de industrieel-farmaceutische bezigheden, zoals de substantiële bijdrage aan de grote milieuproblemen, met de lozingen, de opslag en de uitstoot van chemisch afval, of bij grote rampen zoals de branden bij Roussel in Lyon en Sandoz in Bazel, waarbij het bluswater de Rijn en de Rhône vergiftigde.[41] Daartoe behoort ook nog het veroorzaken van leed bij de proefdieren die worden gebruikt om medicijnen uit te testen.
Vaak onnodig leed omdat het effect op dieren weinig zegt over dat op mensen, zodat eventuele negatieve resultaten in voorkomende gevallen worden genegeerd: tien jaar vóór het verband tussen DES en vaginakanker werd aangetoond, was al bekend dat het medicijn een verhoogde kans op kanker bij proefdieren en afwijkingen aan de geslachtsorganen van de nakomelingen veroorzaakt, zonder dat daar de consequentie aan verbonden werd het middel van de markt te halen, omdat mensen zich nu eenmaal fundamenteel van dieren onderscheiden. In 1934 kwam het medicijn enterovioform of clioquinol tegen diarree op de markt dat in Japan vanaf 1953 bij tienduizend mensen gevoelloosheid in de benen en blindheid veroorzaakte. Toen in 1965 werd aangetoond dat het bij honden epileptische aanvallen veroorzaakt sloot het bedrijf Ciba in de verpakking een waarschuwing bij dat het medicijn ‘gevaarlijk is voor dieren’ en duurde het tot 1985 voor het van de markt werd gehaald.[42]
Ook twijfelachtig is dat onderzoeken met geneesmiddelen tegenwoordig meer en meer worden uitbesteed aan derdewereldlanden met weinig toezicht en wijdverspreide corruptie, of worden uitgevoerd op zwarte gevangenen. In het zogenaamde Tuskegee-syfilisonderzoek werden 399 zwarte mannen met syfilis veertig jaar lang gevolgd zonder ze te behandelen, met als doel het natuurlijke verloop van de ziekte te kunnen bestuderen. Een groot aantal proefpersonen overleefde het experiment niet, hun echtgenoten werden besmet en hun kinderen kwamen met aangeboren syfilis ter wereld.[43]
In verhouding tot de hoge verwachtingen die de farmaceutische geneeskunde in de bloeiperiode na de Tweede Wereldoorlog heeft gewekt, vallen de concrete resultaten wat tegen. Van dertigduizend bekende ziekten – zowel de lichamelijke als de geestelijke − zijn de oorzaken niet bekend en verreweg de meeste daarom niet te genezen. Daartoe behoren belangrijke doodsoorzaken als cara, reuma en suikerziekte, maar de meeste Nederlanders (72 procent) sterven nog steeds aan kanker en hart- en vaatziekten. In feite is het totale aantal kankergevallen – zeker in de VS dus ook in Europa – tussen 1951 en 2001 met 85 procent toegenomen, en dat komt niet door het ouder worden van de bevolking zoals wel eens wordt gesuggereerd, want met name het aantal kinderen met kanker is het meest gegroeid.[44]
Om maar ergens te beginnen, valt tegen hart- en vaatziekten medisch weinig méér uit te richten dan symptoombestrijding: medicijnen die het cholesterolgehalte in het bloed omlaag brengen, zodat het verkalkingsproces vertraagd wordt; dotteren, wat wil zeggen dat een met verkalkt vet verstopte slagader met een ballonnetje wordt opgerekt om zo wat meer ruimte voor de bloeddoorvoer te scheppen; of een bypass, een kunstmatige omlegging van de bloedbaan om de verstopping heen; of, na een ernstig infarct, een harttransplantatie, waarbij het hart van meestal een jong, tot op het moment van het ongeluk gezond verkeersslachtoffer voor de tweede keer in gebruik wordt genomen. Maar het blijft symptoombestrijding die het ziekteproces niet stopt, laat staan geneest, en is voor de lijder meestal geen pretje. Al met al heeft dat – en we schrijven 2016 – een verlenging van de levensverwachting met twee jaar opgeleverd, waarbij de vraag naar de kwaliteit van die twee jaar nog steeds niet is gesteld. Met een paar eenvoudige preventieve maatregelen − niet roken, matig eten, niet teveel alcohol drinken en enige lichaamsbeweging – valt een aanmerkelijk groter succes te boeken, en men voelt zich er een stuk beter bij.
Met kanker ligt het wat ingewikkelder. Er zijn zo’n honderd verschillende soorten die zich moeilijk over een kam laten scheren. Wordt toch een gemiddelde bepaald, dan blijken tien tot twaalf jaar na het constateren van de ziekte en het begin van de behandeling 71 procent van de mannen en 54 procent van de vrouwen toch aan kanker overleden. Dat zijn ten naaste bij dezelfde getallen als veertig of vijftig jaar geleden, wat betekent dat het onderzoek naar de bestrijding van grote tumoren (borst-, long-, maag- en darmkanker), ondanks de grote investeringen in geld, tijd en energie, tot halverwege de jaren 1990 geen grote doorbraken heeft opgeleverd. Pas daarna is er enige verbetering in de overlevingskans met zo’n tien procent opgetreden. Statistisch gesproken heeft het kankeronderzoek de laatste vijftig jaar een levensverlenging van zegge en schrijve twee maanden opgeleverd, tegen een bedrag van rond de tweehonderdduizend euro en waarbij ook nu weer de vraag naar de kwaliteit van het leven gedurende die twee maanden onbeantwoord blijft.[45],[46] In sommige gevallen van kankerbestrijding waarbij de tumoren weliswaar slonken, overleden de patiënten aan de gevolgen van bijwerkingen.[47]
Wel vooruitgang is er geboekt bij een aantal kleinere, zeldzame tumoren: zaadbalkanker, de ziekte van Hodgkin en leukemie bij kinderen. Daar staat echter tegenover dat het aantal (oorzaken van) kankergevallen, mogelijk door allerlei fysische en chemische milieufactoren en door medicijngebruik, nog steeds toeneemt. Dat maakt het kankeronderzoek tot frustratie van de onderzoekers een typisch voorbeeld van dweilen met de kraan open: er gaat aan de ene kant net zoveel af als er aan de andere kant weer bijkomt. Maar dat is niet het enige noch het ernstigste bezwaar. Aan de taak van een arts-onderzoeker, werkzaam bij een academisch medisch centrum bijvoorbeeld, vallen drie verschillende aspecten te onderkennen: het behartigen van de belangen van de individuele patiënt; het leveren van een bijdrage aan de medische wetenschap, waarbij de patiënt wat uit het centrum van de belangstelling schuift; en het uitvoeren van onderzoek in opdracht van de farmaceutische industrie, waarbij commerciële belangen de hoofdrol spelen en het belang van de individuele patiënt vaak geheel uit beeld verdwijnt. Dat bracht de arts William Ogilvie halverwege de twintigste eeuw tot de bedenking dat de wetenschap van de experimentele geneeskunde het nieuwe en onheilspellende idee inhoudt dat artsen niet meer in dienst staan van de patiënten die zij hebben beloofd te zullen verzorgen, noch van degenen die met absoluut vertrouwen het leven van degenen die ze liefhebben in hun handen hebben gelegd.[48]
In een interview in 1990 stelde het hoofd van de sociaal-medische dienst van het Nederlands Kanker Instituut Frits van Dam dat er alleen in dat instituut al zo’n honderd onderzoeken gaande zijn waarvan kan worden afgevraagd of ze de patiënten niet meer narigheid opleveren dan soelaas bieden, en dat hij zichzelf wel twintig keer zou bedenken voor hij aan zo’n onderzoek mee zou doen vanwege de toxische bijwerkingen.[49]
Met ‘toxische bijwerkingen’ wordt dan bedoeld dat de bij chemotherapie gebruikte medicijnen weinig specifiek zijn, zodat naast de te bestrijden tumorcellen ook de gezonde lichaamscellen worden aangepakt, alleen de zich snel delende tumorcellen hopelijk iets steviger. Ook bij bestraling valt vaak niet te voorkomen dat er meer schade wordt toegebracht dan alleen aan de tumorcellen. De kankerpatiënt wordt als het ware zo dicht mogelijk aan de rand van het graf gebracht, zo dichtbij soms dat de vitale hart-, long- en nierfuncties door machines moeten worden overgenomen. Na dit verblijf in het voorportaal van de dood – vergelijkbaar met de soldaat Er in Plato’s mythe − volgt een periode van herstel die tot een jaar kan duren, waarin de patiënt zich ziek en moe voelt en waarna nog moet blijken of de tumorcellen het tegen de medicijnen of de bestraling hebben afgelegd. De columniste Karin Spaink heeft van dit ‘genezingsproces’ nauwkeurig verslag gedaan:
Kanker is steeds weer moeten wachten op steeds weer nieuwe onderzoeken en uitslagen, bekaf worden van de wekenlange bestralingen of maandenlange chemo’s, geopereerd worden, je lens slikken aan pillen, dagenlang kotsen, je huid zien verbranden, weken achtereen niets meer lekker vinden, maagzuur hebben en schimmels, brandende ogen en een snotneus, en vooral niet weten of je het zult overleven en ondertussen proberen je leven overeind te houden.[50]
Verder stelde Van Dam dat in Europa tachtig tot negentig procent van het onderzoek door de farmaceutische industrie wordt betaald, en wees hij op de resultaten van een Fins onderzoek waaruit blijkt dat in landen als Finland en Zweden de halve gezondheidszorg zwaar is gecorrumpeerd door de banden van de artsen met de farmaceutische industrie, en beantwoordt hij de vraag of dat in Nederland ook zo is met: ‘Als u het woord zwaar weglaat, kan ik daar wel achterstaan.’[51] Net als bij hart- en vaatziekten geldt ook voor kanker dat een aantal preventieve maatregelen op het gebied van het milieu en de consumptie van voedsel en genotmiddelen voor de bestrijding van de meeste kankersoorten voorlopig nog effectiever zal blijken dan de producten van de farmaceutische industrie.
Een recent ethisch probleem is ontstaan door de hoge kosten die verbonden zijn aan de ontwikkeling van nieuwe medicijnen, waardoor de vraag wordt opgeworpen hoeveel door de samenleving opgebracht geld een mensenleven waard is. In 2010 meldde het British Medical Journal dat een door de Food and Drug Administration goedgekeurd vaccin om prostaatkanker te behandelen in totaal 93.000 dollar kost en waarmee men denkt het leven van een kankerpatiënt met vier maanden te kunnen verlengen. In 2012 besloot de Deense overheid een geneesmiddel tegen uitgezaaide kanker te vergoeden dat voor 100.000 dollar het leven van één patiënt met drie en een halve maand verlengde.[52] Maar de hoofdprijs gaat ongetwijfeld naar erlotinib, een goedgekeurd middel waarmee alvleesklierkanker behandeld kan worden, dat 500.000 dollar kost, toxisch is en het leven van 36 patiënten met tien ellendige dagen kan verlengen.[53]
Andere belangrijke volksziekten zijn cara, suikerziekte en reuma, en ook voor deze geldt dat de oorzaken onbekend zijn en slechts de symptomen kunnen worden bestreden. In het geval van cara, een verzamelnaam voor een aantal longaandoeningen, tegenwoordig meestal onderscheiden in astma en copd (waaronder bronchitis en emfyseem), is aan het licht gekomen dat de longfunctie sneller verslechtert naarmate er vaker en langduriger van bronchusverwijdende middelen gebruik wordt gemaakt: de symptoombestrijder bevordert op den duur de ziekte.[54] Nadat in de jaren zestig van de vorige eeuw de astma-inhalator op de markt was gekomen, steeg het aantal astmadoden even snel als de verkoopcijfers van de inhalator.[55] Omdat een aanzienlijke, wereldwijde stijging van het aantal carapatiënten in verband wordt gebracht met de toename van de luchtverontreiniging, mag ook in dit geval meer verwacht worden van preventieve maatregelen met betrekking tot het milieu, dan van intensief medisch onderzoek. Die preventieve maatregelen zullen wel iets meer om het lijf moeten hebben dan het advies aan carapatiënten om in geval van smog alarm binnen te blijven en de ramen en deuren gesloten te houden. Naar schatting driehonderdduizend Nederlanders zijn bij warm en windstil weer gevangenen in hun eigen huis.
Ook het middel dat voor de bestrijding van de symptomen van suikerziekte wordt gebruikt, insuline, kan op den duur erger worden dan de kwaal. Het veroorzaakt aderaandoeningen die kunnen leiden tot een hartinfarct en beschadiging van de nieren, zodat in ieder geval voor suikerziekte als ouderdomsverschijnsel, ondanks de vermindering van de bijverschijnselen door verbeterde methoden van toedienen, een strikt dieet toch tot een aantrekkelijk alternatief moet worden gerekend. De sterke toename van deze laatste vorm van suikerziekte is volgens een rapport van de World Health Organization te wijten aan veranderde eetgewoonten en de toename van de gemiddelde leeftijd. Met reuma ligt het al niet veel anders. Ook van deze ziekte zijn er verschillende verschijningsvormen waarvan de oorzaken onbekend zijn, ondanks de grote investeringen in tijd, geld en moeite voor klinisch en experimenteel onderzoek. En ook hier veroorzaken de symptoombestrijdende medicijnen, zoals de corticosteroïden, op termijn ernstige maag- en ingewandsklachten.
De laatste hier te vermelden doodsoorzaak is de ziekenhuisopname zelf. In de Verenigde Staten is becijferd dat één op de vijf patiënten die in een ziekenhuis met een researchafdeling zijn opgenomen, juist dáár een ziekte oploopt waaraan één op de dertig ook sterft.
Maar zijn er in de geschiedenis dan echt geen heldendaden, geen grote en onomstreden prestaties te ontdekken, waaraan de farmaceutische geneeskunde het recht van bestaan kan ontlenen? Zijn er dan niet vele epidemische ziekten effectief bestreden met vaccins en antibiotica? Zijn pest, tuberculose, cholera, dysenterie, tyfus, roodvonk, difterie, kinkhoest en mazelen niet dankzij de geneeskunde van de aardbodem verdwenen? Of tenminste en in ieder geval voorlopig van de westerse aardbodem? Ook daar kunnen een paar kanttekeningen bij worden geplaatst. In Grenzen aan de geneeskunde, waarvan de eerste versie in 1975 verscheen, schreef de van oorsprong Oostenrijkse filosoof en theoloog Ivan Illich dat een studie naar de ontwikkeling van ziektepatronen het bewijs heeft geleverd dat artsen in de laatste honderd jaar epidemieën niet sterker hebben beïnvloed dan priesters in vroeger tijden.
Tuberculose bijvoorbeeld bereikte een hoogtepunt in de loop van twee generaties. Naar schatting was in New York in 1812 het sterftecijfer meer dan zevenhonderd per tienduizend inwoners, maar in 1882, toen Robert Koch voor het eerst de bacil isoleerde en kweekte, was het al gezakt tot 370 per tienduizend, en nog verder tot 180 toen in 1910 het eerste sanatorium werd geopend. Na de Tweede Wereldoorlog, maar vóór antibiotica algemeen ingang vonden, was de ziekte met 48 per tienduizend inwoners naar de elfde plaats op de lijst van doodsoorzaken gezakt. Cholera, dysenterie en tyfus bereikten eveneens een hoogtepunt en namen weer af zonder dat de arts er iets aan had gedaan. Tegen de tijd dat er een gerichte behandeling mogelijk was, hadden die ziekten een groot deel van hun virulentie en dus van hun sociale belang al verloren. De gecombineerde sterftecijfers van roodvonk, difterie, kinkhoest en mazelen bij kinderen tot vijftien jaar tonen aan dat bijna negentig procent van de totale vermindering in sterfte tussen 1860 en 1965 zich had voorgedaan vóór de introductie van antibiotica en inenting op grote schaal. Die teruggang kan deels worden toegeschreven aan betere huisvesting en aan een verminderde virulentie van de micro-organismen, maar verreweg de belangrijkste factor was een grotere weerstand van de gastheer door betere voeding.[56]
De medische wetenschap heeft dus minder bijgedragen aan de bestrijding van de grote ziekten dan doorgaans wordt aangenomen. En recent bleek nog dat mogelijk ook de aidsepidemie al door natuurlijke oorzaken een halt zal zijn toegeroepen, voordat de medische wetenschap een eerste werkelijke bijdrage aan de genezing heeft kunnen leveren: bij groepen Afrikaanse prostituees en hun baby’s werden aanwijzingen voor natuurlijke immuniteit voor het aidsvirus gevonden.[57]
Penicilline
Maar penicilline dan, kunnen we ons misschien afvragen, nog steeds naarstig op zoek naar een overtuigende rechtvaardiging van het gigantische farmaceutisch-medische imperium? Er kan toch moeilijk ontkend worden dat daar vele mensenlevens mee gered zijn. En precies om die reden moet het verhaal van penicilline in het bijzonder en antibiotica in het algemeen wat uitgebreider worden verteld.[58]
Op een dag in het jaar 1922 boog de snotverkouden Alexander Fleming zich in zijn laboratorium over een glazen schaaltje waarin hij wat van zijn eigen neusinhoud op een voedingsbodem had gedeponeerd.
Terwijl hij de gele bacteriemassa aan het bestuderen was, viel er een traan uit zijn waterige oog, en toen hij een dag later opnieuw in het schaaltje keek, zag hij tot zijn verrassing een helder cirkeltje op de plaats waar de traan was gevallen: kennelijk bevatte de traan een stof die in staat is bacillen te doden. Deze wel zeer toevallige ontdekking bleek zelf van weinig praktisch belang, omdat het antibioticum dat zich in het traanvocht bevindt, lysozyme, alleen effect heeft op de tamelijk onschuldige verkoudheidsbacillen, maar vormde zes jaar later wel de aanleiding tot de ontdekking van penicilline.
In 1928 was Fleming nog steeds bezig met routinematig onderzoek aan bacterieculturen in glazen schaaltjes. Toen hij van een negendaagse vakantie terugkeerde in het laboratorium en de in een bak met het ontsmettingsmiddel lysol door hem achtergelaten kweekschaaltjes wilde opruimen, zag hij in het bovenste schaaltje, dat door het te grote aantal schaaltjes in de bak niet met het lysol in aanraking was gekomen, net zo’n ongebruikelijke, heldere plek in de verder nog onaangetaste bacteriecultuur als zes jaar eerder met de traan. Een toevallig aanwezige bezoeker zag hoe hij het schaaltje oppakte, er verbaasd naar keek, en hoorde hem zeggen: ‘That’s funny.’ Dit keer bleek het een toevallig in het schaaltje verdwaalde schimmel te zijn die een voor stafylococcusbacteriën dodelijke stof produceert: het penicilline. Fleming zelf schreef over deze beroemdste van alle toevallige ontdekkingen:
Vóór de eerdere ervaring met lysozyme zou ik het schaaltje hebben weggegooid, zoals zoveel bacteriologen voor mij gedaan moeten hebben. Maar in plaats van de bedorven cultuur onder toepasselijk taalgebruik weg te smijten, deed ik een paar onderzoekingen.[59]
Verder liet Fleming zelf de zaak rusten omdat hij ervan overtuigd was dat een gifstof voor een levend organisme als de bacterie ook voor de mens niet bepaald prettig zou zijn. De collega’s die wel geïnteresseerd waren lukte het maar niet Flemings resultaten te reproduceren, omdat, naar later bleek, het niet om de normale penicillineschimmel ging, maar om een speciaal soort afkomstig van een schimmeldeskundige die een verdieping lager dan Fleming werkte, en die schimmel alleen onder zeer bepaalde klimatologische omstandigheden goed wil groeien: tijdens de afwezigheid van Fleming had er in Londen gedurende negen aaneengesloten dagen een uitzonderlijk koel weertype geheerst. Pas tien jaar later, in augustus 1940, slaagden Howard Florey en Ernst Chain erin de miraculeuze eigenschappen van penicilline te herontdekken.[60] Dat zijn onhygiënische gedrag en daaruit voortkomende verontreinigingen van doorslaggevende betekenis waren voor zijn ontdekking, was Fleming zich maar al te zeer bewust. Toen hij na de Tweede Wereldoorlog een bezoek bracht aan het kraakheldere, steriele laboratorium van een Amerikaans farmaceutisch bedrijf, merkte hij op dat als hij dáár had gewerkt het penicilline nooit gevonden zou zijn.[61]
Het is inderdaad zelfs bij benadering niet meer mogelijk uit te rekenen hoeveel mensenlevens er sindsdien met penicilline zijn gered. En ongeveer tezelfdertijd als penicilline, en ook later nog, werden allerlei andere antibiotica − sulfonamide, cefalosporine − op toevallige wijze ontdekt en op uitgebreide schaal toegepast. Met die middelen in handen en met gigantische winstmarges voor ogen werd het in de Verenigde Staten en Zuid-Europa een gewoonte om verkoudheden en andere vage gevoelens van lichamelijk ongemak als gevolg van lichte bacteriële infecties, te behandelen met een mengsel van antibiotica. Het voorspelbare en door Fleming zelf al gevreesde gevolg daarvan is dat zich overal bacteriestammen ontwikkelen die ongevoelig zijn voor steeds meer antibiotica, zodat het in de toekomst ook steeds moeilijker zal worden een werkend geneesmiddel tegen ernstige infecties te vinden.[62] Als er, zoals de laatste decennia al meermalen is gebeurd, zo’n resistente MRSA- of ESBL-bacteriestam wordt aangetroffen in een ziekenhuis, moet de hele afdeling, inclusief patiënten en verplegend personeel, hermetisch van de buitenwereld afgesloten en grondig gedesinfecteerd worden om verspreiding van de levensgevaarlijke en praktisch onkwetsbare eencellige schepseltjes te voorkomen. In een artikel dat in juni 2006 op de website van het medisch-wetenschappelijke tijdschrift The Lancet werd geplaatst schrijven vier onderzoekers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu dat een ziekenhuisbacterie, MRSA, wereldwijd een groeiend probleem aan het worden is en in ziekenhuizen de potentie heeft om explosief te worden,[63] en met ESBL is het al niet anders.[64] In januari 2010 stierf in Nederland het eerste slachtoffer aan een ESBL-infectie die buiten het ziekenhuis moet zijn opgelopen, mogelijk door het eten van kippenvlees,[65] en in de zomer van hetzelfde jaar werd er onder andere uit een kliniek voor cosmetische operaties in Azië een nieuwe resistente bacterie meegenomen naar het westen, en niet zomaar resistent, maar resistent tegen alle bekende antibiotica, dus ook tegen de carbapenems, een groep antibiotica die tot nu toe in reserve is gehouden voor eventuele noodgevallen. Deze ESBL-bacteriën beschikken bovendien over de genetische eigenschap om hun resistentie snel en makkelijk door te geven aan andere bacteriën.[66] Was tot voor kort de ESBL-bacterie buiten het ziekenhuis alleen aan te treffen in het vlees van dieren – kippen en kalveren – die preventief overdadig met antibiotica worden behandeld, zodat een vegetarisch dieet mogelijk soelaas zou kunnen bieden, in 2011 werd de bacterie ook aangetroffen in rauwe groenten als taugé, radijs, lente-ui en pastinaak, zodat ook deze vluchtroute langzaam maar zeker wordt afgesloten.[67]
Ook in de recente literatuur wordt Sir Alexander Fleming nog steeds geëerd als een redder van de mensheid, terecht gelauwerd met Nobelprijs en adelstand, maar de tijd dat hij de aanzet blijkt te hebben gegeven tot de ontwikkeling van een bacterie waartegen geen kruid meer is gewassen, en die daarom in korte tijd meer slachtoffers zal maken dan alle oorlogen uit de geschiedenis van de mensheid bij elkaar, komt angstig dichtbij. Dan vergeten we nog maar even dat er naast deze onbedoelde ontwikkeling ook sprake kan zijn van moedwillige pogingen resistente bacteriestammen te kweken, een mogelijkheid die aan de vooravond van de Eerste Golfoorlog opeens weer midden in de belangstelling stond, omdat – onterecht – werd vermoed dat er in de Iraakse laboratoria van Saddam Hoessein antibiotica-resistente bacteriestammen werden geselecteerd en gekweekt.[68] That’s funny!
Bacteriofagen
Maar de strijd tussen mensen en bacteriën is nog lang niet gestreden laat staan door een van beide beslecht. Nieuwe medestanders in het gevecht tegen bacteriële infecties heeft de mens mogelijk nog te vinden bij de bacteriofagen: in 1915 door de Britse bacterioloog Frederick Twort en in 1917 door de Frans-Canadese microbioloog Félix d’Hérelle onafhankelijk van elkaar ontdekte virussen die tussen de vier en de 250 nanometer groot zijn, met een kopje waaraan een staart is bevestigt waarmee ze als minuscule schorpioentjes genetisch materiaal in een bacterie kunnen injecteren, met de dood van de laatste tot gevolg.
D’Hérelle twijfelde geen moment aan het belang van zijn met die van Fleming vergelijkbare ontdekking: ‘In een flits begreep ik dat wat de heldere vlekken had veroorzaakt in feite een onzichtbare microbe moet zijn, een virus dat parasiteert op bacteriën’, en meldde meteen een geval van een man die aan dysenterie leed en die genas als gevolg van behandeling met bacteriofagen. Een nadeel van deze therapie is wel dat de bacteriofaag zeer gastheerspecifiek is en er geen ‘breed spectrum’-bacteriofaag bestaat, zoals bij antibiotica het geval is en er bij een infectie eerst uitgezocht moet worden om welke specifieke bacterie het gaat. Het onderzoek naar bacteriofagen is na de ontdekking van antibiotica op een laag pitje gezet, maar komt weer op gang na het ontstaan van resistente bacteriestammen. Het voordeel van deze specificiteit van fagen is juist weer dat alleen die ene bacterie gedood wordt die gevoelig is voor de betreffende faag en er geen andere organismen worden beschadigd of vernietigd. Een nog veel groter voordeel is hun vermogen tot snelle mutatie, waardoor er geen resistente superbacterie kan ontstaan die hen te slim af is ‒ in elk geval niet voor lang ‒ omdat ook de faag blijft muteren tot hij weer de overhand heeft in deze evolutionaire wapenwedloop. Ook overeenkomstig met de ontdekking van Fleming in het serendipistische karakter van een vervolgonderzoek, waaruit bleek dat de fagen vaak als tandem opereren. Het was een toevallige ontdekking, vertellen de onderzoekers, die bacteriofagen hadden geïsoleerd en opgestuurd naar een laboratorium voor genoomanalyse, waarna ze te horen kregen dat hun monsters vervuild waren, omdat er niet één maar twee bateriofagen gevonden werden, een verschijnsel dat zich ook bij nieuwe monsters bleef voordoen, totdat duidelijk werd dat dit duogedrag juist de essentie uitmaakt.1
- Niekje Beintema, ‘Een virus met een virusinfectie’, NRC 19-11-2023.
De farmaceutische industrie was zich er natuurlijk terdege van bewust dat de gouden tijden niet eeuwig konden voortduren, omdat de voorraad aan chemicaliën die systematisch op hun geneeskrachtige werking kunnen worden getest uitgeput begon te raken, en als gevolg van de nodige ongelukken met nieuwe medicijnen de regelgeving van overheidswege steeds meer beperkingen oplegt. Het aantal nieuwe medicijnen dat op de markt werd gebracht liep snel terug van zeventig per jaar in 1960 tot minder dan twintig een decennium later,[69] en rond 1980 was de benodigde tijd om een nieuw medicijn te ontwikkelen toegenomen tot ongeveer tien jaar, terwijl de eraan verbonden kosten tussen 1960 en 1990 met een factor dertig waren gestegen.[70] Daarom zagen de financieel-economische perspectieven er aan het eind van de twintigste eeuw voor de farmaceutische industrie steeds slechter uit, wat heeft geleid tot het moeten aanboren van nieuwe inkomstenbronnen zoals het vervaardigen van lifestyle-producten als Viagra voor het verhogen van de mannelijke potentie, Prozac voor het psychisch welbevinden, en haargroei- en vermageringsmiddelen ter verbetering van het uiterlijk.
In plaats van medicijnen te ontwikkelen om ziekten te behandelen, werden er ‘ziekten’ voor rijke en gezonde mensen bedacht, waarna de geschikte geneesmiddelen werden bijgeleverd.[71] Het verslavende effect dat sommige van die middelen zoals Prozac hebben wordt abusievelijk opgevat als heilzame werking, omdat degenen die ophouden met gebruiken zich ellendig gaan voelen, wat pas verbetert als ze weer met slikken beginnen.[72] Het bedrijf Eli Lilly, dat Prozac op de markt bracht, werd beboet wegens het aanbevelen voor verschillende niet-goedgekeurde aandoeningen, zoals verlegenheid, eetstoornissen en negatief zelfbeeld, waarbij het toegenomen risico op gewelddadig en suïcidaal gedrag werd verzwegen.[73] Als verklaring voor zijn uitspraak in het nadeel van Lilly stelde de rechter dat het bedrijf niet alleen had geprobeerd de uitspraak van de jury te kopen, maar ook het oordeel van de rechter.[74]
Voor klokkenluider Peter Gøtzsche waren zijn ervaringen als vertegenwoordiger de aanleiding voor het schrijven van zijn in 2015 in Nederlandse vertaling verschenen boek Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad. Als rechtvaardiging voor de zware beschuldiging in de titel schrijft hij:
Het kenmerk van georganiseerde misdaad wordt in de Amerikaanse wetgeving gedefinieerd als het zich herhaaldelijk schuldig maken aan bepaalde typen vergrijpen, waaronder afpersing, fraude, overtreding van de drugswetgeving, omkoping, verduistering, verstoring van de rechtsorde, beïnvloeding van getuigen en politieke corruptie. Allemaal activiteiten waaraan de farmaceutische industrie zich schuldig maakt.
Gøtzsche is niet de enige noch de eerste die de bezigheden van de farmaceutische industrie vergelijkt met die van de maffia. Voormalige vicepresident van het farmaceutische bedrijf Pfizer verklaarde al eerder:
Het is beangstigend hoeveel deze bedrijfstak en de maffia op elkaar lijken. Net als de maffia verdient de farmaceutische industrie obscene hoeveelheden geld. Net als bij de georganiseerde misdaad leidt de werkwijze van de farmaceutische industrie tot moorden en doden. Net als de maffia koopt de farmaceutische industrie politici en andere mensen om.
Het is inderdaad een feit dat de branche vele keren in aanraking is gekomen met justitie en miljardenboetes opgelegd heeft gekregen. Het is ook een feit dat ze herhaaldelijk in de fout blijven gaan, omdat het winstgevend is gebleken de wet te overtreden, de boetes gewoon te betalen en deze kosten in de prijs van de medicijnen door te berekenen.[75] Onderzoeksresultaten worden verdoezeld, bijwerkingen verzwegen, artsen omgekocht, nascholingen geïnfiltreerd, patiëntenorganisaties gecorrumpeerd, leugenachtige advertenties geplaatst, tijdschriftenredacties bedrogen met ghostwriters en er worden miljarden verdiend door te liegen over de productiekosten, en vergeleken met de maffia heeft de farmaceutische industrie veel meer willens en wetens vermoorde mensen op haar geweten.[76] De grote vraag is hoe we het zover hebben kunnen laten komen en de verantwoordelijken niet in de gevangenis hebben geworpen.[77] Gøtzsche komt ook nog met een paar suggesties om de situatie te verbeteren:
Geneesmiddelenonderzoek moet worden uitgevoerd door de publieke sector, alle onderzoeksresultaten moeten openbaar zijn, belangenverstrengeling van toezichthouders moet ophouden en marketing moet beperkt worden. Allemaal open deuren, maar probeer ze maar eens in te trappen.[78]
Gentherapie
Tegelijkertijd met het ontwikkelen van nieuwe verkoopstrategieën werd er naarstig gezocht naar andere manieren om medicijnen te maken dan het systematisch afwerken van alle toevallig voorhanden stoffen. En omdat de kennis van de biochemische processen in de cellen van het menselijke lichaam inmiddels sterk is toegenomen wordt het mogelijk geacht op een wetenschappelijk elegantere manier nieuwe medicijnen te gaan ontwerpen. Maar paradoxaal genoeg blijkt deze manier minder vruchtbaar dan de blinde, willekeurige methode die vervangen moest worden, en in ieder geval veel duurder.[79] De processen die zich op moleculair niveau in de levende cellen afspelen zijn van een complexiteit die de huidige kennis nog steeds zo ver overtreft dat er voorlopig geen sprake kan zijn van enige voorspelbaarheid of controle.
Vanaf de vroege jaren tachtig was er nog een andere veelbelovende ontwikkeling gaande met betrekking tot het ontwerpen van nieuwe medicijnen: de biotechnologie, aangevuld met de mogelijkheid tot het genetisch screenen op erfelijke afwijkingen en het gentherapeutische herstel daarvan. Het tijdperk van de biotechnologie begon toen het voor het eerst lukte het gen voor de productie van menselijk insuline in een bacterie in te brengen, maar de therapeutische resultaten waren ronduit teleurstellend vanwege ernstige, maar onbegrepen bijwerkingen. Tien jaar later werd het eerste gentherapeutische experiment uitgevoerd op de helft van een eeneiige tweeling met een genetisch defect in de witte bloedlichaampjes, maar het aanvankelijke positieve resultaat bleek niet blijvend. In de tussenliggende periode hadden de kranten bijna dagelijks nieuwe biotechnologische triomfen te melden: ‘Gen voor brosse botten gevonden’, ‘Wetenschappers vinden genen om kanker te verslaan’, ‘Wetenschappers ontdekken het geheim van het verouderen’, ‘Gentherapie biedt hoop voor slachtoffers van artritis’, ‘Ontdekking van gen geeft hoop op genezing huidziekte’, ‘Celgroeigen biedt uitzicht op genezing voor kanker’. Er werd ook melding gemaakt van een astma-gen, een agressie-gen, een schizofrenie-gen, een Alzheimer-gen, een alcoholisme-gen, een homoseksualiteit-gen en volgens sommige onderzoekers zelfs een religie-gen, met welke kennis de bijbehorende ‘problemen’ in de nabije toekomst zouden kunnen worden opgelost, of tenminste beheerst.[80]
Maar weer vijf jaar later moest het Engelse Institute of National Health concluderen dat gentherapie niet alleen erg duur is maar ook vrijwel nutteloos.[81] En ook hier wordt de ongelooflijke ingewikkeldheid van de moleculair-biologische processen als belangrijkste reden aangevoerd, en ligt de kern van het probleem in het feit dat we niet te maken hebben met een lineaire keten van oorzaken en gevolgen, maar met een netwerk dat lijkt op een spinnenweb, waarin een verstoring in ieder punt van het web de spanning verandert in elke draad waarmee het in een struik is verankerd. James le Fanu verbindt daaraan de conclusie dat er niet alleen een gat in onze kennis zit, maar dat het in principe ook niet te dichten valt en dat onze onwetendheid daarom als blijvend moet worden beschouwd.[82] Hoe lang en moeizaam de weg naar succesvolle gentherapie is, blijkt bijvoorbeeld uit het geval van de Franse jongetjes met een aan het x-chromosoom gekoppelde afweeraandoening die, na jarenlang uitgebreid en zorgvuldig vooronderzoek, werden behandeld met uit hun eigen beenmerg afkomstige stamcellen. In die cellen zijn buiten het lichaam door middel van een virus gezonde genen ingevoerd en vervolgens teruggezet in het beenmerg van de patiëntjes, waar ze de defecte cellen moesten vervangen. Het lijkt er momenteel op dat bij negen patiëntjes de therapie is geslaagd, maar ook heeft zich, waarschijnlijk door het virus dat als drager van het gezonde gen is gebruikt, bij twee patiëntjes kwaadaardige leukemie ontwikkeld.[83]
Gentherapie leek wél kans van slagen te hebben als het gaat om monogenetische aandoeningen, dat wil zeggen ziekten waarbij er sprake is van een een-op-een relatie tussen een gen en een aandoening of verschijnsel, wat bijvoorbeeld met de taaislijmziekte of de ziekte van Huntington het geval kan zijn.[84] Maar ook in deze gevallen maken de concrete resultaten de verwachtingen allerminst waar. Toen in 1989 met veel ophef melding werd gemaakt van de ontdekking van het gen dat verantwoordelijk is voor de erfelijke en dodelijke taaislijmziekte, werd daaraan de verwachting gekoppeld dat er binnen vijf jaar een afdoende remedie zou zijn ontwikkeld. Twintig jaar later, in 2009, moest worden toegegeven dat men nog geen stap verder was gekomen.[85]
Sociale geneeskunde
Naast alle farmaceutische en genetische therapieën is er ook steeds gezocht naar sociale omstandigheden en omgevingsfactoren als oorzaken van ziekten, die dan met preventieve middelen te bestrijden zouden zijn. Een idee dat tamelijk voor de hand ligt gezien de enorme positieve invloed die goede voeding, schoon drinkwater en lichamelijke hygiëne zo’n honderd jaar geleden op de gezondheid en de gemiddelde levensduur bleken te hebben, zij het dat de tegenwoordige ziekten, volgens de sociaal-geneeskundige Thomas McKeown, dienen te worden opgedeeld in de oude ‘armoedeziekten’ − infecties als tuberculose − en de veel nieuwere ‘welvaartsziekten’ als kanker, hersen- en hartinfarcten. Een sterke impuls kreeg deze ‘sociale theorie’ toen Sir Austin Bradford Hill met statistische methoden aantoonde dat er een significant verband bestaat tussen roken en longkanker: hoe zwaarder de roker, hoe groter de kans op de ziekte. Onmiddellijk daarna werden er allerlei andere eet-, drink- en rookgewoonten aangewezen als oorzaken van even zovele kwalen.
De Oxfordse hoogleraar Sir Richard Doll meende aangetoond te hebben dat, afgezien van het roken, zeventig procent van alle kankers te wijten is aan de westerse voedingsgewoonten, en uit de Verenigde Staten kwam het bericht dat twintig procent van de kankers het gevolg is van chemische verontreiniging van lucht en water.[86] Volgens James Le Fanu werd de bevolking in de daaropvolgende jaren blootgesteld aan een stroom waarschuwingen tegen een dubbele serie ernstige bedreigingen voor de gezondheid. Degenen uit het kamp van Richard Doll waarschuwden dat spek en eieren als ontbijt de boosdoeners zijn van hartaanvallen, beroertes en kanker, en de volgelingen van een collega-hoogleraar betoogden dat chemicaliën en straling verantwoordelijk zijn voor de rest: elektriciteitsmasten waren betrokken bij leukemie, hormonale chemicaliën bij teruglopende aantallen spermatozoïden en zaadbalkanker, en pesticiden, mobiele telefoons en zelfs naaimachines bij vele andere typen.[87]
Maar terwijl de farmaceutische industrie deze ontwikkeling inmiddels weer had omgezet in forse winsten, omdat verder kerngezonde mensen halverwege de jaren negentig alleen aan cholesterolverlagende middelen al meer dan tien miljard gulden (zeg vijf miljard euro) hadden uitgegeven, komt Le Fanu op basis van allerlei gepubliceerde onderzoeksresultaten tot de conclusie dat er van al die beweringen maar heel weinig klopt. In het geval van cholesterol wordt het idee gewekt dat het een soort vergif is, terwijl het in werkelijkheid onontbeerlijk is voor de gezondheid: zonder cholesterol geen celmembranen, geen adrenaline en geen sekshormonen, maar ook geen hersenen want die bestaan voor twintig procent uit cholesterol, en de stof speelt ook een belangrijke rol bij het afweersysteem. Het is dus maar goed dat de meeste lichaamscellen het zelf kunnen produceren en als iemand minder vet gaat eten wordt er gewoon meer aangemaakt, wat er de reden van is dat cholesterolverlagende diëten niet helpen. Medicijnen helpen wel, maar het verband tussen cholesterolniveau en hart- en vaatziekten bij gezonde mensen is nauwelijks aantoonbaar; deze negatieve resultaten worden echter niet gepubliceerd omdat al het onderzoek op dat gebied is en wordt betaald door de farmaceutische bedrijven die ook de pillen maken. Erger nog is dat de wél aangetoonde bijwerkingen van cholesterolverlagers ook niet worden gepubliceerd: geheugenverlies, mentale verwarring, grotere kans op borstkanker en beschadiging van de hartspier. Iets vergelijkbaars geldt voor middelen tegen hoge bloeddruk, waarbij de industrie zich van een blijvende afzetmarkt voorziet door de bloeddrukgrens als risicofactor steeds verder omlaag bij te stellen.[88] Wat daar zeker aan moet worden toegevoegd is dat een wetenschappelijke discipline die zulke elkaar tegensprekende vondsten doet − koffie veroorzaakt al dan niet galblaaskanker of erfelijke afwijkingen; alcohol veroorzaakt al dan niet borstkanker; huisdieren hebben al dan niet invloed op multiple sclerose; cholesterol veroorzaakt al dan niet hartkwalen − nauwelijks als ‘wetenschappelijk’ kan worden aangemerkt, omdat de onderzoeksresultaten en -methoden zo duidelijk aantoonbaar onbetrouwbaar zijn.[89]
Zonder de kritische essentie van Le Fanu’s standpunt te willen aantasten, is hij waarschijnlijk toch veel te stellig in zijn beweringen dat er van de zogenaamde ‘sociale theorie’ helemaal niets klopt. Enige relativering is wel op zijn plaats, omdat het uiterst onlogisch lijkt dat gezien de ervaringen van honderd jaar geleden het eet- en drinkgedrag, het gebruik van andere genotmiddelen dan tabak en het bewegingspatroon van geen enkele invloed op de gezondheid zou zijn. En hetzelfde kan worden gezegd van het effect op onze gezondheid van het stralingsniveau en de aanwezigheid van pesticiden en andere chemicaliën in het milieu. Le Fanu kan mogelijk gelijk hebben als hij het relatief hoge percentage aan leukemiegevallen onder de bevolking in de buurt van de Sellafield-kerncentrale toeschrijft aan andere factoren dan het stralingsniveau,[90] maar of milieufactoren ook bij Tsjernobyl en Bhopal geen enkele rol spelen mag toch ernstig worden betwijfeld. Vooropgesteld dat statistische bewijzen altijd met grote voorzichtigheid moeten worden bejegend, is met dezelfde methode die Bradford Hill gebruikte voor het leggen van een verband tussen roken en longkanker, wel degelijk aangetoond dat de kwaliteit van het milieu van invloed is op de kans op kanker of andere ziekten. Trouwens, wat het tegenwoordig door niemand meer betwijfelde verband tussen roken en longkanker betreft stonden er halverwege de twintigste eeuw nog advertenties in het Journal of the American Medical Association waarin sigarettenmerken werden aangeprezen als ‘meer door artsen gerookt dan welk ander merk ook’ en ‘sigaretten zo zuiver als het water dat je drinkt’.[91]
Het is al met al geen vrolijk beeld van de westerse geneeskunde dat er uit het voorgaande tevoorschijn komt. Maar allerminst nieuw, want de hiervoor geciteerde Ivan Illich heeft in 1975 al uitgebreid aan de orde gesteld dat de beroepsmatig georganiseerde geneeskunde het vermogen van individuen heeft ondermijnd om de realiteit onder ogen te zien en onvermijdelijke pijn en invaliditeit, verval en dood te aanvaarden.[92] Waarmee we weer terug zijn bij de overpeinzing van Descartes aan het begin van deze paragraaf, dat het evenveel aanbeveling verdient te leren niet bang te zijn voor de dood. Des te interessanter is de vraag waarom de farmaceutische industrie, ondanks de dreigende terugval, nog steeds zo’n bloeiende bedrijfstak is, in ieder geval is geweest, en wat ons er in Nederland toch toe heeft bewogen ieder jaar weer, en nog steeds, die ruim vier miljard euro aan chemicaliën te besteden. Een mogelijk antwoord op die vraag gaf de ethicus Trudy van Asperen. Waar haar stelling op neerkomt is dat de mens, sinds de secularisatie van het wereldbeeld, sinds God van het firmament is verdwenen, zijn hoop op het leven zelf heeft moeten vestigen. Als er dan geen hiernamaals meer in het vooruitzicht gesteld kan worden, geen eeuwigdurend en gelukkig leven na de dood, dan moet het leven zelf zo lang mogelijk worden gerekt in een vertwijfelde poging de eeuwigheid zo dicht mogelijk te benaderen. De medicus als gemankeerde plaatsvervanger van God. We hebben volgens Nietzsche God dan wel eigenhandig vermoord, maar eigenlijk kunnen we nog niet zonder: ‘Dokter!’
De vraag die zich onmiddellijk daarna voordoet is waarom mensen dat langere leven in de medische wereld denken te vinden, terwijl het langste, gezondste en prettigste leven statistisch genomen beter is te realiseren door hygiëne, matigheid en andere vormen van preventie, met behoud van aspirine voor de kleine pijntjes en morfine voor de grote, en een beperkt assortiment medicijnen voor de echte zieken. Maar door dezelfde secularisatie van het wereldbeeld betekenen matigheid en discipline tijdens het aardse bestaan allang geen garantie meer voor een beter plaatsje in de hemel dicht bij Gods troon, en moet het aardse leven zelf zo genotvol, luxueus en overdadig mogelijk worden ingericht als surrogaat voor zoiets als hemelse zaligheid: het is een tijd om de bloemetjes buiten te zetten, vóór ze op ons eigen graf staan te verwelken. In een rapport dat eind 1990 door het TNO-instituut voor Preventieve Gezondheidszorg is uitgebracht, stellen de auteurs in hun conclusie dat het enthousiasme van de bevolking voor het zelf verbeteren van hun gezondheid wel eens als sneeuw voor de zon zou kunnen verdwijnen als wordt aanbevolen met roken te stoppen, minder alcohol te drinken, het menu te wijzigen, uitsluitend veilig te vrijen, meer te sporten, de huisdieren af te schaffen, minder in de zon te liggen, regelmatig het cholesterolgehalte, de bloeddruk en de oogboldruk te laten meten, regelmatig naar voorstadia van kanker te laten zoeken en allerlei ongelukken te voorkomen. Sommige mensen zullen zo’n leven erg saai vinden en meer voelen voor de woorden van Nietzsche: ‘Geloof me, het geheim om het grootste profijt en het grootste genot uit het bestaan te halen heet: gevaarlijk leven!’[93] Maar Nietzsche moet altijd helemaal worden uitgelezen, want ergens anders zegt hij: ‘Velen sterven te laat, en sommigen sterven te vroeg. Nog klinkt deze leer vreemd: “Sterf te rechter tijd!”’[94] Met andere woorden: gevaarlijk leven, prima: rook, drink, eet en rijd of vlieg langs de rand van het graf, maar dan niet achteraf, als dat zijn tol gaat eisen, bij de dokter komen klagen en spijt betuigen, in de hoop dat door het neertellen van dát honorarium de rekening voor het gevaarlijke leven niet betaald hoeft te worden. En heeft Silenus, de goddelijke peetvader en drinkebroer van Dionysos, niet op een vraag van koning Midas troostrijk geantwoord dat het allerbeste voor de mens onbereikbaar is, namelijk niet geboren te zijn, maar dat het op één na beste is spoedig te mogen sterven.[95] Want hoe verschrikkelijk de dood ook mag lijken, wie benijdt nog de wandelende Jood Ahasverus aan wie onsterfelijkheid was gegeven, als zwaarst denkbare straf die aan een mens kan worden opgelegd?
Zonder het argument van de secularisatie als belangrijkste oorzaak van de huidige, ongezond grote belangstelling voor de medische prestaties in twijfel te willen trekken, blijft het daarnaast ook nog steeds de vraag waarom het geloof in de prestaties van de alchemistische geneeskunde, ondanks het uitblijven van enig aantoonbaar resultaat, recht onder het oog van God en in het vooruitzicht van een eeuwig durende zaligheid, gedurende de christelijke millennia wel heeft kunnen standhouden.
-
René Descartes, uit: Jan Bor e.a. (red.), De verbeelding van het denken, Contact 1995, blz. 247. ↑
-
Hans Jonas, in: Hans Achterhuis, ‘Hans Jonas’, uit: Hans Achterhuis (red.), De maat van de techniek; zes filosofen over techniek; Günther Anders, Jacques Ellul, Arnold Gehlen, Martin Heidegger, Hans Jonas en Lewis Mumford, Ambo 1992, blz. 175-176. ↑
-
Royton Roberts, Serendipity, Accidental Discoveries in Science, John Wiley 1989, blz. 42. ↑
-
Huub Schellekens (red.), De DNA-makers; architecten van het leven, Natuur & Techniek 1994, blz. 59-60. ↑
-
James Le Fanu, The Rise and Fall of Modern Medicine, Little, Brown & Company 1999, blz. XVI. ↑
-
James Le Fanu, The Rise and Fall of Modern Medicine, Little, Brown & Company 1999, blz. 208. ↑
-
James Le Fanu, The Rise and Fall of Modern Medicine, Little, Brown & Company 1999, blz. 210. ↑
-
James Le Fanu, The Rise and Fall of Modern Medicine, Little, Brown & Company 1999, blz. 208. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand) Lemniscaat 2015, blz. 27. ↑
-
Revoluon-special. Geneesmiddelen en de markt, Nijmegen december 1990. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand) Lemniscaat 2015, blz. 39. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand) Lemniscaat 2015, blz. 273-274. ↑
-
Jos Slats, ‘De medicijnlobby in bange dagen’, de Volkskrant, 3 november 1990. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand) Lemniscaat 2015, blz. 128. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand), Lemniscaat 2015, blz. 427. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand), Lemniscaat 2015, blz. 273. ↑
-
J.J.E. van Everdingen, L.J. Kok, ‘Verborgen verleiders in de behandelkamer’, NRC Handelsblad, 13 december 1990. ↑
-
J.J.E. van Everdingen, L.J. Kok, ‘Verborgen verleiders in de behandelkamer’, NRC Handelsblad 13 december 1990. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand) Lemniscaat 2015, blz. 158. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand) Lemniscaat 2015, blz. 132.
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand) Lemniscaat 2015, blz. 112. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand) Lemniscaat 2015, blz. 130. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand) Lemniscaat 2015, blz. 86. ↑
-
‘Een vijfde van de opnames te wijten aan medicijnen’, NRC Handelsblad 22-04-2011.
-
NRC Handelsblad, 28-09-1990. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand), Lemniscaat 2015, blz. 339-341. ↑
-
Steven Derix, Barbara Bijlaarsdam, ‘Deze pil maakt blij, hitsig en dun’, NRC Handelsblad, 3 juli 2012. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand), Lemniscaat 2015, blz. 336. ↑
-
Randall Fitzgerald, 100 jaar medische leugens. Hoe medicijnen en voedsel je gezondheid ondermijnen, (vert. Werner Meisenberg), Ankh-Hermes 2008, blz. 142. ↑
-
Marcella Breedeveld, Intermediair, 26 juli 1991. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand) Lemniscaat 2015, blz. 382. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand), Lemniscaat 2015, blz. 384. ↑
-
Neeltje Brands, Anita Direcks, Ellen ’t Hoen, Van wondermiddel tot desillusie; ervaringen en feiten rondom het DES-hormoon, SUA 1990. ↑
-
NRC Handelsblad, 18-09-2005 en 09-12-2005. ↑
-
‘Werking van Tamiflu is onbewezen’, NRC Handelsblad 18-01-2012. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand), Lemniscaat 2015, blz. 69. ↑
- Maartje Nevejan, De prik en het meisje, documentaire 2011.
↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand), Lemniscaat 2015, blz. 149. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand), Lemniscaat 2015, blz. 404. ↑
-
Randall Fitzgerald, 100 jaar medische leugens. Hoe medicijnen en voedsel je gezondheid ondermijnen, (vert. Werner Meisenberg), Ankh-Hermes 2008, blz. 157-158. ↑
-
Revoluon-special. Geneesmiddelen en de markt, Nijmegen december 1990. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand), Lemniscaat 2015, blz. 33-34. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand), Lemniscaat 2015, blz. 210. ↑
-
Randall Fitzgerald, 100 jaar medische leugens. Hoe medicijnen en voedsel je gezondheid ondermijnen, (vert. Werner Meisenberg), Ankh-Hermes 2008, blz. 9. ↑
-
Piet Borst, ‘Ik ben niet dagelijks met de dood bezig’, NRC Handelsblad 24/25-06-2010. ↑
-
Randall Fitzgerald, 100 jaar medische leugens. Hoe medicijnen en voedsel je gezondheid ondermijnen, (vert. Werner Meisenberg), Ankh-Hermes 2008, blz. 245-246. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand), Lemniscaat 2015, blz. 214. ↑
-
Sir William Ogilvie, uit: James Le Fanu, The Rise and Fall of Modern Medicine, Little, Brown & Company 1999, blz. 204-205. ↑
-
Frits van Dam, ‘Overleven met kanker’, NRC Handelsblad. ↑
-
Karin Spaink, ‘Overwinnen’, Het Parool, 22-08-2006. ↑
-
Frits van Dam, ‘Overleven met kanker’, NRC Handelsblad. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand), Lemniscaat 2015, blz. 172. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand), Lemniscaat 2015, blz. 173. ↑
-
John Ekkelboom, ‘Bestrijden benauwdheid vermindert longfunctie’, de Volkskrant, 10-11-1990. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand) Lemniscaat 2015, blz. 42. ↑
-
Ivan Illich, Grenzen aan de geneeskunde, Wereldvenster 1978. ↑
-
Algemeen Dagblad 02-01-1995. ↑
-
Royton Roberts, Serendipity, Accidental Discoveries in Science, Wiley 1989, blz. 159 ev. ↑
-
Royton Roberts, Serendipity, Accidental Discoveries in Science, Wiley 1989, blz. 161. ↑
-
James Le Fanu, The Rise and Fall of Modern Medicine, Little, Brown & Company 1999, blz. 7-10. ↑
-
Patrick J. Hannan, Serendipity, Luck and Wisdom in Research, iUniverse, Inc (printed on demand) 2006, blz.16. ↑
-
Alexander Fleming, in: Edward Tenner, Why Things Bite Back; New Technology and the Revenge Effect, Fourth Estate 1996, blz. 58-59. ↑
-
‘Onderzoek naar MRSA. Bacterie groot probleem voor ziekenhuizen’, NRC Handelsblad, 21 juni 2006. ↑
-
Hester van Santen, ‘Steeds meer resistente bacteriën’, NRC Handelsblad, 6 februari 2007. ↑
-
‘Patiënt dood door resistente bacterie’, NRC Handelsblad, 25-09-2010. ↑
-
‘Superbacterie rukt op in Britse ziekenhuizen’, Trouw, 12-08-2010. ↑
-
‘Resistente bacterie gevonden in rauwe groenten’, NRC Handelsblad, 19-04-2011. ↑
-
Peter Vermij, ‘Met ziekteverwekkers de vijand te lijf’, Het Parool 5-1-1991. ↑
-
James Le Fanu, The Rise and Fall of Modern Medicine, Little, Brown & Company 1999, blz. 244. ↑
-
James Le Fanu, The Rise and Fall of Modern Medicine, Little, Brown & Company 1999, blz. 247. ↑
-
Peter Bügel, ‘De markt van ziekte en geluk’, De academische boekengids 57, juli 2006. ↑
-
Peter Bügel, ‘De markt van ziekte en geluk’, De academische boekengids 57, juli 2006. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand), Lemniscaat 2015, blz. 321. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand), Lemniscaat 2015, blz. 323. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand), Lemniscaat 2015, blz. 14. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand), Lemniscaat 2015, blz. 10. ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand), Lemniscaat 2015, blz. 362 ↑
-
Peter C. Gøtzsche, Dodelijke medicijnen, en georganiseerde misdaad, (vert. Dick Lagrand), Lemniscaat 2015, blz. 10. ↑
-
James Le Fanu, The Rise and Fall of Modern Medicine, Little, Brown & Company 1999, blz. 248-250. ↑
-
Wiel Hoekstra, De blauwdruk; feiten en ficties over DNA, Amsterdam University Press 2004, blz. 140. ↑
-
James Le Fanu, The Rise and Fall of Modern Medicine, Little, Brown & Company 1999, blz. 292 e.v. ↑
-
James Le Fanu, The Rise and Fall of Modern Medicine, Little, Brown & Company 1999, blz. 311. ↑
-
Wiel Hoekstra, De blauwdruk; feiten en ficties over DNA, Amsterdam University Press 2004, blz. 128-129 ↑
-
Wiel Hoekstra, De blauwdruk; feiten en ficties over DNA, Amsterdam University Press 2004, blz. 141. ↑
-
Wim Köhler, ‘Het gen dat niks oploste’, NRC Handelsblad 19-09-2009. ↑
-
James Le Fanu, The Rise and Fall of Modern Medicine, Little, Brown & Company 1999, blz. 317. ↑
-
James Le Fanu, The Rise and Fall of Modern Medicine, Little, Brown & Company 1999, blz. 356. ↑
-
Peter Bügel, ‘De markt van ziekte en geluk’, De academische boekengids 57, juli 2006. ↑
-
James Le Fanu, The Rise and Fall of Modern Medicine, Little, Brown & Company 1999, blz. 375. ↑
-
James Le Fanu, The Rise and Fall of Modern Medicine, Little, Brown & Company 1999, blz. 386. ↑
-
Randall Fitzgerald, 100 jaar medische leugens. Hoe medicijnen en voedsel je gezondheid ondermijnen, (vert. Werner Meisenberg), Ankh-Hermes 2008, blz. 139. ↑
-
Ivan Illich, Grenzen aan de geneeskunde, Wereldvenster 1978. ↑
-
Uit: Wim Köhler, ‘Als alle specialisten gelijk hadden…’, NRC Handelsblad 13-12-1990. ↑
-
Friedrich Nietzsche, Aldus sprak Zarathoestra, (vert. P. Endt, H. Marsman), Wereldbibliotheek 18e druk, blz. 68. ↑
-
Friedrich Nietzsche, De geboorte van de tragedie, (vert. Kees Vuyk), International Theatre Bookshop 1987, blz. 39. ↑