– HERSENEN EN BEWUSTZIJN –
1. De ware moraal – 2. De hersenen – 3. Recente opvattingen – 4. Lichaam, geest en ziel – 5. De hersenen als darwinmachine – 6. De koolmens – 7. De kiezelmachine – 8. Toekomstperspectieven
Toekomstperspectieven
Los van alle bio-, robot-, gen- en nanotechnologische ontwikkelingen op het gebied van het menselijke lichaam, valt van de volgende fase in de natuurlijke evolutie van de koolmens te verwachten dat die zich niet het duidelijkst in zichtbare lichamelijke eigenschappen zal manifesteren, maar meer in de neuronenstructuur van en de fysiologische processen in de hersenen. We zullen over enige tijd niet opeens de beschikking hebben over een biologisch derde oog of een paar fysieke vleugels en een staart of een gestreepte pels, maar op het gebied van het bewustzijn zouden zich binnen afzienbare termijn nog wel eens verrassende ontwikkelingen kunnen voordoen. Sloterdijk noch Houellebecq laat zich over deze kwestie uit, maar dat wordt ruimschoots goedgemaakt door Sybren Polet die in het laatste deel van zijn roman en opus magnum De hoge hoed van de historie zijn verbeelding daarover de vrije loop laat.[1]
In Polets in de verre toekomst gesitueerde ‘De psidelver’ beschikken mensen inmiddels over de mogelijkheid direct kennis te nemen van elkaars bewustzijnstoestanden en -inhouden, doordat de gedachten en gevoelens van anderen in de eigen geest kunnen worden gevisualiseerd en ervaren. Speciaal getraind in deze activiteit zijn de zogenaamde psidelvers die van overheidswege worden aangesteld ‘om steekproefsgewijs de breinen van de Melkwegbewoners te verkennen, de dieptelagen van het halfbewuste en onbewuste te peilen, om er zo achter te komen wat de mensen beweegt en wat ze verlangen’. Uit het verslag van een psidelver aan het werk:
Het bewustzijn waarin hij nu verkeerde was dat van een vrouw. Beeld: een buiten-huis aan de rand van de nederzetting, uitziend op de woestijn: de terrassen en gestolde golven van wit siliet, schitterend in het buiten-licht, hier en daar poederfijn wit zand, zandduinen. Het zou verblindend geweest zijn als de kristallen niet zoveel licht geabsorbeerd hadden. Blik door het raam: zij, met naakt bovenlichaam staande voor de spiegel, veertig, vijfenveertig jaar oud, letterlijk beeld-schoon, ogen van nambium, de langzaam donkerende. Zich omdraaiend nam ze van tafel een twintigjarige baby op en gaf deze de borst, een madonnaglimlach om de lippen. Hij meende de baby te herkennen. Meesmuilde en vluchtte weg.[2]
De regering is in staat op basis van deze informatie haar beslissingen voor de toekomst af te stemmen, om zo een bevredigende evenwichtstoestand te handhaven. Daardoor is het nog steeds niet gekomen tot een verschrikkelijke oorlog die in de breinen van de Melkwegbewoners zal worden uitgevochten, ‘maar het kon… het kon nog altijd… Zijn functie was mede om een brainwar te voorkomen, de neuronale totaaloorlog die nog steeds als een schrikbeeld in de kosmos hing en zou blijven hangen tot het einde der dagen.’[3]
Zonder gevaar is het psidelven zeker niet, omdat men in de negatieve landschappen van de bezochte geest kan verdwalen of gevangen raken in ‘allesverterende vagevuren van agressie, zelfhaat en jaloezie’, en onderworpen kan worden aan ‘de perversiteiten en sadismen van de groteske machts- en almachtsdromen vol bijtende superioriteitswaan en waanbeelden die je soms persoonlijk pijn deden’:
Dacht soms, bij het intreden in een vermoedelijk bedreigende persoonlijkheid: als ik hiermee doorga, zal ik dan op den duur alle eigen karakter verliezen, indien ik dat al heb? ieder eigen ik? (is er een niet-eigen ik?) − of dacht, bij een echte uittreding − wat hem een enkele maal overkomen was, in het verlengde van een ego-schokkende of meeslepende ervaring −, gevolgd door een wilde jacht op wegvluchtende of buitenwereldse schimmen, neuronale engelen of historische godenfiguren, met een wierookgeur van endorfine of lichaamsgeur om zich heen, (dacht): Durf ik steeds verder te gaan, tot aan de grens van het eigen bestaan? steeds verder weg van mijzelf, tot óver de grens? −, zich afvragend: is dit nu werkelijk, of, ben ik werkelijk?, zich afvragend: indien ja, hóé werkelijk, dit het? of dit ik?[4]
Hoewel deze mensen in staat zijn om hun persoonlijke omgeving naar de wens van het moment uit fraaie, maar illusoire landschappen op te trekken, een bevredigend liefdesleven te leiden met uitsluitend televideorelaties en zich in het (on)bewustzijn van anderen te vermeien, krijgen zij op hun beurt weer een schok te verwerken als zij merken dat er levensvormen bestaan die bewustzijnsinhouden van wie dan ook bijna kunnen materialiseren en dus zó objectiveren dat niet alleen een individuele psidelver daarvan kennis kan nemen maar hun hele (on)bewustzijn voor iedereen open en bloot te kijk staat:
En niemand die niet een zekere gêne voelde bij het prijsgeven van zijn heimelijke emoties en gedachten, vooral wanneer ze van erotische aard waren en een enkele maal zelfs ronduit schokkend.[5]
Dat zou inderdaad een verrassende ontwikkeling zijn, want de geschiedenis van het bewustzijn, zo is in het voorgaande betoogd, loopt parallel met de geschiedenis van het huichelen, het liegen, het doen alsof, een omstandigheid waarmee de filosoof en schrijver Désanne van Brederode in haar vroege jeugd de grootste moeite had, en nu nog:
Als meisje van elf kon ik erg wanhopig worden van de gedachte dat mensen in gesprekken nooit eerlijk waren omdat spreken gewoonweg geen eerlijkheid of althans zuiverheid toestond. Ik vond het vreselijk dat ik het moest doen met de uitspraken die mensen over zichzelf deden, zonder dat ik in hun lichaam kon kruipen om daar te toetsen of alles wat gezegd was wel klopte met wat er gevoeld en gedacht werd. Nog steeds kan ik duizelig of witheet van woede worden als ik me in gezelschap toesta te denken aan alles wat er niet wordt uitgesproken. Zeker degenen van wie ik houd kan ik haten om hun geheimen, al zijn ze nog zo oudbakken of onschuldig.[6]
Het was voor Van Brederode zelfs een reden om schrijver te worden, omdat ze haar romanfiguren zelf van bewustzijnsinhouden kan voorzien waardoor die niets voor haar verborgen kunnen houden:
Ik woon in vier huizen tegelijk, ik zie die huizen compleet ingericht voor me, ik weet wie wat eet en op welk moment, ik weet wat mijn hoofdpersonen denken, wanneer ze onder de douche staan, door Londen wandelen of met elkaar praten. Ik ken hun jeugd als de mijne, ik zou u kunnen vertellen op welke partij ze stemmen, onder welk gesternte ze geboren zijn en waar hun kleren naar ruiken. Ook de dingen die ik niet over hen opschrijf, weet ik. Ik kijk dwars door mijn personages heen en zie elke spetter op hun ziel.[7]
In de wereld van de verre toekomst, zoals Polet die zich voorstelt, is het niet alleen voor romanfiguren, maar ook voor werkelijke mensen niet meer mogelijk om te liegen. Bij iedereen die het toch probeert zal, bij wijze van spreken, onmiddellijk de tekst op het voorhoofd verschijnen zoals ouders wel eens, met een leugentje om bestwil, zeggen dat ze dat bij hun kinderen zien gebeuren: liegbeest. Belangrijker nog is dat de betreedbaarheid van elkaars bewustzijn zou inhouden dat optimaal is voldaan aan de wensen van filosofen als Richard Rorty en Martha Nussbaum, die immers vinden dat de wereld er aanzienlijk beter op zou worden als we onze gevoeligheid voor andermans leed zouden vergroten, tot in het extreme toe.
Dat de mensen elkaars psychische toestanden geheel of gedeeltelijk zullen kennen is volgens John Searle te begrijpen door aan te nemen dat er een collectief bewustzijn bestaat dat, net als het individuele bewustzijn, uiteindelijk een biologisch verschijnsel is. In feite komen sociale of institutionele feiten, zoals geld, huwelijken en natiestaten, en ook de macht die een priester of president kennelijk heeft om huwelijken te voltrekken en een oorlog te verklaren, uit zulke gezamenlijke bewustzijnstoestanden voort.[8] Zijn grote opponent – bijna vijand – Douglas Hofstadter houdt er op dit punt een vrijwel identieke opvatting op na en ziet de abstracte symbolen in de schedels van twee verschillende mensen behalve elk hun eigen dans ook nog een nieuwe gezamenlijk pas de deux uitvoeren.[9]
Een dergelijk beeld heeft een illustratief natuurkundig analogon in de energietoestanden die elektronen in bijvoorbeeld een metaaldraad kunnen innemen: ieder individueel elektron kent in de buurt van een atoomkern zijn eigen energietoestanden, maar in het geval van een keten van vele atoomkernen en dus vele elektronen in een metaaldraad bij elkaar ontstaan er nieuwe energietoestanden die door de elektronen gezamenlijk kunnen worden bezet – en die zo de metaaldraad de eigenschap van elektrische geleiding geven. Terug vertaald naar het bewustzijn zou het handig zijn als er een soort van psideeltjes of -golven zouden bestaan waarmee, vergelijkbaar met de elektronen, ieders eigen bewustzijnstoestanden zouden worden gevormd en die, bij sociale interactie, tot nieuwe gezamenlijke bewustzijnsniveaus aanleiding kunnen geven. Net zoals de complementariteit van het kwantummechanische deeltje-golfdualisme ons een handzame metafoor biedt bij het begrijpen van ons gespleten bewustzijn, kan ook de verstrengeling van elektronentoestanden ons helpen bij het denken over sociaal bewustzijn.
Het bezwaar daartegen is makkelijk geformuleerd: elektronen in een metaaldraad zijn eenvoudig te meten maar zo’n psiverschijnsel is nog nooit experimenteel aangetoond en het ad hoc invoeren van een psibeschrijving van het bewustzijn, zoals ook Pim van Lommel zich die voorstelt, zou een uitermate onwetenschappelijke onderneming zijn. Daar valt weer tegenin te brengen dat ook Newtons idee van de zwaartekracht die op afstand door de lege ruimte moet werken volkomen ad hoc is ingevoerd, waarvoor hij door zijn natuurkundige tijdgenoten ook streng is veroordeeld. Maar Newton was wél in staat de werking van zijn zwaartekracht in een wet te formaliseren en daarmee voorspellingen te doen die konden worden gecontroleerd. En hoewel Roger Penrose verwacht dat het bewustzijn een kwantummechanisch verschijnsel zal blijken te zijn en ook als zodanig beschreven zal kunnen worden, is zo’n formalisme wat de psigolven betreft nog zeer ver te zoeken. Maar ook Newton heeft tot 2016 moeten wachten tot de door Einstein voorspelde zwaartekrachtgolven als rimpelingen in de gekromde ruimtetijd experimenteel konden worden aangetoond, en Einsteins zwarte gat als mogelijke consequentie van zijn relativiteitstheorie is pas in 2019 op de fotografische plaat vastgelegd.
Big Dog, Atlas, Ruscyborg
Na de alleszins fascinerende door schrijvers verzonnen toekomstperspectieven, aan het slot van dit hoofdstuk weer even terug naar de reële stand van zaken in wetenschap en techniek, waar nog steeds snelle ontwikkelingen gaande zijn. Zo is bij de robots de zespotige Genghis opgevolgd door Big Dog, een vierbenig pakdier dat in staat is om aanzienlijke ladingen door moeilijk begaanbaar terrein te vervoeren en nauwelijks van zijn stuk is te brengen. Krijgt het een forse gooi of bevindt het zich op een ijsvloer dan weet het op miraculeuze wijze overeind te blijven. Op het gebied van de humane robotica is de tweebenige, zich als een peuter met een volle poepluier verplaatsende Atlas ongeveer tot hetzelfde in staat als Big Dog, waarmee de lichamelijke prestaties van mensen wat brute kracht betreft in de schaduw worden gesteld. Wordt Atlas met geweld tegen de vlakte gewerkt dan krabbelt hij geheel zelfstandig met de onbeholpen stramheid van een bejaarde weer overeind om zijn bezigheden onverstoorbaar te hervatten. Met Ruscyborg is het losse hoofd van Kismet intussen van een heel robotlichaam voorzien waarmee hij door houdingen en gebaren zelf emoties kan uitdrukken, maar ook in staat is die uit de gezichtsuitdrukkingen van zijn gesprekspartners af te lezen.
Toch blijven er nog een paar vaardigheden aan mensen voorbehouden: voor traplopen en voor het ordelijk opvouwen van de schone was zijn nog geen geschikte software en mechanieken voorhanden.[10]
Op het gebied van de kunstmatige intelligentie zijn er de laatste jaren zulke stormachtige en oncontroleerbare ontwikkelingen gaande − samen te vatten onder het begrip computersingulariteit – dat menigeen de schrik om het hart slaat bij het idee van intelligente machines die geheel zelfvoorzienend zijn geworden en zich niets meer aan hun biologische voorouders gelegen laten liggen. Maar dat probleem komt in hoofdstuk II, naast alle andere door mensen veroorzaakte bedreigingen van de wereld, onder het kopje De computersigulariteit uitgebreid aan de orde.
-
Sybren Polet, ‘De psidelver’, in: De hoge hoed der historie, Wereldbibliotheek 1999, blz. 399 e.v. ↑
-
Sybren Polet, De hoge hoed der historie, Wereldbibliotheek 1999, blz. 400. ↑
-
Sybren Polet, De hoge hoed der historie, Wereldbibliotheek 1999, blz. 416-417. ↑
-
Sybren Polet, De hoge hoed der historie, Wereldbibliotheek 1999, blz. 408. ↑
-
Sybren Polet, De hoge hoed der historie, Wereldbibliotheek 1999, blz. 424. ↑
-
Désanne van Brederode, ‘Het hoofd boven water’, in: André Klukhuhn, Toef Jaeger (red.), Schrijvende denkers, De Arbeiderpers 2000, blz. 183. ↑
-
Désanne van Brederode, ‘Het hoofd boven water’, in: André Klukhuhn, Toef Jaeger (red.), Schrijvende denkers, De Arbeiderpers 2000, blz. 184. ↑
-
Michiel Leezenberg, ‘John Searle’, in: Maarten Doorman, Heleen Pott (red.), Filosofen van deze tijd, Bert Bakker 2000, blz. 309 ↑
-
Douglas Hofstadter, I Am a Strange Loop, Basic Books 2007, blz. 237. ↑
-
Wouter van Noort, Maarten Schinkel, ‘Alle grote uitvindingen zijn inmiddels wel gedaan’, NRC-Handelsblad 19/20 maart 2016. ↑