– HERSENEN EN BEWUSTZIJN –

1. De ware moraal2. De hersenen3. Recente opvattingen4. Lichaam, geest en ziel5. De hersenen als darwinmachine6. De koolmens7. De kiezelmachine8. Toekomstperspectieven

De koolmens

Het is tegenwoordig gebruikelijk om niet meer over Waarheid, maar over waarheden te spreken. En dat is maar goed ook, omdat uit de geschiedenis van respectievelijk de christelijke, joodse en islamitische godsdienst, de rationele wetenschap, de westerse cultuur, het communisme, het fascisme, het kapitalisme en wat al niet meer voor ‘grote verhalen’ valt te leren dat het geloof in een uiteindelijke Waarheid wel móet leiden tot dogmatiek, terreur en geweld. Wie de absolute waarheid in pacht meent te hebben beschouwt andersdenkenden immers in het beste geval als niet serieus te nemen en in het slechtste geval als een te elimineren bedreiging.

Alleen daarom al zou er veel te zeggen zijn voor het afwijzen van het cartesiaanse door Dennett en de zijnen als op de twee dogma’s van de christelijke godsdienst en de rationele wetenschap gebaseerd dualisme. Jammer is wel dat ook het door Dennett geboden alternatief uitgaat van een even onaantastbare waarheid. De goddelijke oorsprong van het bewustzijn wordt weliswaar afgewezen, maar de verklaring en maakbaarheid van de wereld louter op basis van de rationele wetenschap, tot en met het bewustzijn toe, laat Dennett recht overeind. En omdat de software van de virtuele machine die het bewustzijn oproept, ook nog van de ene naar de andere machine kan worden overgezet, zonder dat er aan de hardware andere eisen wordt gesteld dan dat die ingewikkeld genoeg moet zijn, leidt ook dit tot een extreme vorm van dualisme. En ook de woedende scheldkanonnades en denigrerende opmerkingen van AI-adepten in de richting van andersdenkenden belooft weinig goeds wat de kwaliteit en de houdbaarheid van die geestesgesteldheid betreft.

Een aantrekkelijker perspectief op het bewustzijn zónder lichaam-geestdualisme wordt verkregen door uit te gaan van een samenhang tussen toeval en ordening zoals de bioloog Stuart Kauffman die ziet op basis van zelforganisatie, of tussen willekeur en bedoeling zoals die wordt aangenomen door Penrose, voor wie de evolutie nog iets mysterieus bezit, en iets van ‘streven naar een toekomstig doel’ bevat. Er zit voor Penrose iets in de natuurwetten dat maakt dat de natuurlijke selectie veel effectiever verloopt dan met op toeval en pure willekeur gebaseerde wetten het geval zou zijn, waardoor het in elk geval lijkt alsof de dingen steeds beter op hun plaats vallen dan alleen op grond van door blind toeval gestuurde natuurlijke selectie valt te verwachten.[1]

De zo gewenste eenheid van lichaam, geest en ziel wordt hierbij verzekerd door Damasio’s optie het bewustzijn te laten voortkomen uit en onlosmakelijk te verbinden aan de specifieke fysische, biologische of chemische structuur van de beide hersenhelften, die zijn gevormd in de miljarden jaren van feitelijke evolutie,[2] en niet aan de in fabriekshallen en laboratoria bereide grondstoffen en tekentafelarchitectuur van Dennetts computer, noch aan de groene, gelei-achtige fantasiebiologie van de ruimtewezens waar Copeland over droomt. Het feitelijke van de evolutie is dan terug te vinden in het ‘geheugen’ van de cel, of de celkern of weer kleinere onderdelen daarvan, waarin de invloed van de omstandigheden waaronder die gedurende lange perioden hebben bestaan liggen opgeslagen.

Zo beweert de Nieuw-Zeelandse filosoof Dennis Dutton dat onze tegenwoordige cultureel-esthetische voorkeuren – variërend van de homerische epen en Beethovens symfonieën tot de structuur van bepaalde landschappen – voortkomen uit een genetische basis die al 1,8 miljoen jaar of tachtigduizend mensengeneraties geleden op de savannen van het pleistoceen moet zijn gelegd en die zich sindsdien op darwinistische wijze heeft ontwikkeld.[3] Voor datzelfde inzicht over een nog veel langere periode en op atomair niveau is het ongetwijfeld een voordeel om, net als Primo Levi, naast een wetenschappelijke gave ook nog te beschikken over een literair talent

dat tot uitdrukking komt in de volgende, oorspronkelijk met de hand geschreven tekst, maar net zo goed opgaat bij gebruik van schrijfmachine of toetsenbord:

Het verhaal van een koolstofatoom dat, door een houweelslag losgemaakt uit de kalksteen waarin het miljarden jaren onbeweeglijk gevangen heeft gezeten, vele omzwervingen door de levende natuur maakt, om in 1960 in een glas melk weer in ons midden te verschijnen. Het maakt deel uit van een lange, gecompliceerde keten, die echter zo gevormd is dat bijna alle schakels voor het menselijk lichaam acceptabel zijn. Het wordt opgedronken: en omdat elke levende structuur een diepgeworteld wantrouwen heeft tegen elk ander levend materiaal, wordt de keten zorgvuldig ontleed en worden de fragmenten een voor een opgenomen of afgestoten. Een zo’n fragmentje, dat waar wij het over hebben, overschrijdt de grens van de ingewanden en komt terecht in de bloedsomloop; het wordt meegevoerd, klopt aan bij een zenuwcel, komt er binnen en neemt de plaats in van een ander koolstofatoom dat tot die cel behoorde. Die cel maakt deel uit van een hersenmassa, de mijne, de hersenen van de ik die dit schrijft, en de cel in kwestie, en in die cel het atoom in kwestie, is betrokken bij mijn schrijven, in een even gigantisch als minuscuul samenspel dat niemand nog ooit beschreven heeft. Die cel bewerkt in dit ogenblik, als resultante van een labyrintische verwarring van ja en nee, dat mijn hand een bepaalde weg over het papier aflegt, het vol tekent met deze kronkellijnen die symbolen zijn; een dubbele energie-ontlading, omhoog en om­laag, brengt mijn hand ertoe om deze punt op het papier te zetten: deze.[4]

Dat de scheikundige Levi, die na het overleven van het concentratiekamp Auschwitz de roman Het periodiek systeem van elementen heeft geschreven, voor zijn betoog koolstof – dat de chemische basisstructuren van alle levende materie vormt – als specifiek voorbeeld heeft gekozen is uiteraard geen toeval.

Wetware

Wat we ons wetenschappelijk moeten voorstellen bij die specifieke structuur van de hersenen is duidelijk te maken aan de hand van de centrale rol die het DNA in de menselijke celkernen speelt bij alle processen die voor levende organismen van belang zijn. Het DNA reproduceert aan de lopende band stukjes van zichzelf, moleculaire fragmentjes die als matrijzen fungeren bij het uit eenvoudige moleculen samenstellen van alle ingewikkelde eiwitten, nodig voor het verrichten van levensfuncties als groei, ademhaling, spijsvertering en voortplanting, en voor de opbouw van het celweefsel van de huid, de spieren, de zenuwen en de organen, waaronder uiteraard de hersenen.

Kenmerkend voor dit hele spektakel is dat het basismateriaal bestaat uit organische stof­fen waarvan het moleculaire geraamte wordt gevormd door ketens en ringen van merendeels koolstofatomen. Dit houdt in dat de biologische darwinmachine die het leven in het algemeen en de bewuste mens in het bijzonder heeft voortgebracht, kennelijk alleen maar werkt met een hardware of wetware op basis van het chemische element koolstof, dat in staat is lange reeksen moleculaire verbindingen en ringstructuren met zichzelf te maken, een proces dat zowel siliciumatomen als groene pulserende gelei als mogelijke basis voor andere levensvormen uitsluit.

Wat de relatie tussen de koolstofstructuren en het bewustzijn precies is, dat weten we niet, net zomin als Descartes dat wist, of Dennett, of Copeland, of de auteurs van Duizend en één nacht of wie dan ook dat weet. Duidelijk is wel dát die relatie er is, én dat die relatie onverbrekelijk is. Dat maakt het bouwen van bewuste machines tot een onmogelijke opgave, omdat de chips die Dennett en Hofstadter voor het genereren van bewustzijn op het oog hebben werken op basis van silicium of kiezel, een chemisch element dat weliswaar veel verwantschap met koolstof vertoont, en ook nog in enorme hoeveelheden voorhanden is in onder meer het zand van stranden en woestijnen, maar kennelijk toch de typische mogelijkheid tot het vormen van levensvatbare en van zichzelf bewuste structuren mist. Reden voor de fysicus Frans Saris om te adviseren de wetenschappelijke aandacht voor kunstmatige intelligentie en bewustzijn te verleggen van kiezel naar koolstof, omdat we daarmee misschien eindelijk echte hersenen kunnen gaan namaken.[5] Maar goed functionerende hersenen op basis van koolstofstructuren maken we natuurlijk allang, met de zeer effectieve reproductietechniek die we voortplanting noemen. Wat de voorstanders van machinaal bewustzijn blijkbaar niet wensen in te zien is dat het juist veel interessanter is dat mens en machine beschikken over verschillende mogelijkheden en kwaliteiten, omdat we dan zelf iets heel nieuws bedacht zouden hebben, in plaats van eenvoudigweg nagedaan wat God of de natuur al veel eerder en veel beter dan wij onder de knie had. We zouden er juist trots op moeten zijn iets gemaakt te hebben dat er nog niet eerder was, en waarmee we een bestaande lacune in de schepping hebben opgevuld, vergelijkbaar met de uitvinding van het wiel, en verder onze bewuste koolstructuren blijven scheppen op basis van niet door machines met algoritmes te programmeren verschijnselen als liefde, lust en voortplantingsdrift.

Zo levend en bewust als de koolmens (carbon man) is, zo levenloos en zonder bewustzijn is de kiezelmens (silicon man), die we daarom maar beter gewoon kiezelmachine kunnen noemen. De angst van de bewoners van Erewhon − een anagram van Nowhere − in het gelijknamige boek van Samuel Butler, dat stoommachines reeds een kiem van bewustzijn bezitten omdat die in staat zijn zichzelf met automatische druppelaars van olie te voorzien, hun energie op te slaan in het vliegwiel en hun eigen kracht met het onderdeel dat gouverneur wordt genoemd te beheersen, zodat ze ook wel zullen leren zichzelf te vermenigvuldigen en de mens tot slaaf te maken, lijkt voorlopig ongegrond.[6]

In tegenstelling tot de opvattingen van Descartes en Dennett, vormen het organische, levende lichaam en het bewustzijn een onverbrekelijke twee-eenheid, met dien verstande dat een levend organisme wel kan bestaan zonder bewustzijn, en zelfs zonder hersenen, maar bewustzijn zonder levend organisme niet, hoewel er ook mensen zijn die denken dat er een soort kosmisch bewustzijn aan het hele gebeuren vooraf moet zijn gegaan, mogelijk zelfs als eerste oorzaak of schepping van de wereld door God. Maar in het dagelijkse leven mogen we er wel van uitgaan dat lichaam en bewustzijn een identiteit vormen, of beter nog, dat het twee verschillende aspecten van hetzelfde zijn, zodat iedere toestand of activiteit van het bewustzijn noodzakelijkerwijs vergezeld moet gaan van een complementaire lichamelijke tegenhanger. Iedere gedachte, iedere gemoedstoestand moet op een of andere manier zijn terug te vinden in een lichamelijke structuur of een fysiologisch proces, in elk geval in de hersenen.

Om iedere mogelijke twijfel daaromtrent onmiddellijk weg te nemen: van een soort sociobiologisch standpunt, in die zin dat een bijbehorende, al dan niet erfelijke, lichamelijke constitutie onvermijdelijk tot een bepaalde geestelijke toestand moet leiden, zodat mensen hun gedrag eigenlijk niet aangerekend mag worden, is geen sprake, omdat lichaam en bewustzijn geen rigide en statische, maar een open en dynamische twee-eenheid blijken te vormen. Of, zoals Penrose dat in de vraagvorm stelde: hoe kan een materieel voorwerp als de hersenen bewustzijn oproepen en omgekeerd, hoe kan het bewustzijn de (kennelijk fysisch bepaalde) beweging van materiële voorwerpen zoals ledematen beïnvloeden? Het lijkt erop dat we met onze geest of ons bewustzijn iets niet-materieels hebben dat aan de ene kant door de materiële wereld wordt opgeroepen en aan de andere kant die materiële wereld kan beïnvloeden.[7]

Dit soort open, verweven processen zijn er te over, eigenlijk alle voorvallen ‘in het dagelijkse leven en in het gewone gesprek’, zoals Descartes ze noemde.[8] Om dat met een paar willekeurige voorbeelden te illustreren: na gedane arbeid kan de combinatie van lichamelijke en geestelijke vermoeidheid leiden tot de bewuste beslissing om in het borreluurtje alcoholmoleculen naar de hersenen te voe­ren, waardoor zowel de lichamelijke als de geestelijke toestand, in ieder geval voor enige tijd, in gunstige zin zal veranderen; een aanvechting tot agressief of crimineel gedrag kan worden bedwongen door het besef dat anderen daarmee leed wordt berokkend; en het overbekende placebo-effect − lichamelijke verbetering door een medicijn zónder werkzame bestanddelen − bestaat uit het op gang brengen van het zelfgenezingsproces, alleen al door het idee van medicinale bijstand. In een eind 2005 gepubliceerde serie – overigens niet geheel onomstreden − experimenten werd aangetoond dat patiënten die langdurig pijn lijden en in een MRI-scanner worden geconfronteerd met een opname van hun eigen hersenen waarin de actieve gebieden zichtbaar zijn, zestig procent van hun eigen pijnervaring kunnen ‘wegdenken’.[9] Geestelijke en lichamelijke toestand kunnen, als twee aspecten van hetzelfde, elkaar in meerdere of mindere mate beïnvloeden, zonder dat het overigens bekend is hoe dat precies in z’n werk gaat en zonder dat de vraag ‘twee aspecten van wat dan wel?’ kan worden beantwoord.

De onverbrekelijke twee-eenheid van lichaam en geest dan wel ziel is zeker geen nieuwigheidje en was bijvoorbeeld ook al aan Aristoteles en Michel de Montaigne bekend, in de tijd dus vóór Descartes het dualisme introduceerde. In zijn essay Over gelaatkunde schreef Montaigne dat er immers niets méér voor de hand ligt dan de overeenstemming en verbondenheid tussen lichaam en geest. Dat de wederzijdse beïnvloeding slechts binnen bepaalde marges kan plaatsvinden, dat er dwingende lichamelijke verschijnselen zijn die weliswaar binnen de ervaring van de geest vallen, maar er niet direct mee zijn te veranderen, dat besefte Montaigne ook maar al te goed, vooral als hij last had van zijn nierstenen en het hem met geen mogelijkheid lukte zijn geest van de pijn af te leiden, zelfs niet als hij aan zoiets boeiends als ‘galante dames’ probeerde te denken.[10] Een verder doorgevoerde versie van dit idee is natuurlijk te vinden bij Nietzsche, waar hij stelt dat al het denken is terug te voeren op lichamelijke behoeften en ander ongemak:

Ik heb me al vaak genoeg afgevraagd of de filosofie in grote lijnen tot dusverre wel iets meer geweest is dan louter explicatie van het lichaam, dan misverstand ten aanzien van het lichaam. Achter de meest verheven waardeoordelen, die tot nu toe de toon hebben aangegeven in de geschiedenis van de gedachte, gaan misverstanden van de lichamelijke gesteldheid schuil, of die nu voor rekening komen van enkelingen dan wel voor die van standen of hele rassen.[11]

Hoe die twee-eenheid van lichaam en bewustzijn precies in elkaar steekt is niet voor te stellen, en het zal daarom eerder een uitgangspunt moeten zijn bij verdere beschouwingen, dan dat het uitgaande van wat we al menen te weten verklaard moet of kan worden. Een vergelijkbaar onbegrepen, dus mogelijk leerzaam verschijnsel, is volgens Penrose te vinden op het microniveau van de elementaire deeltjes, waar zich het inmiddels door vrijwel niemand meer betwijfelde deeltje-golfdualisme voordoet. Hij adviseert ons even stil te staan bij het buitengewone feit dat licht zich niet soms als deeltjes en soms als golven gedraagt, maar dat elk afzonderlijk deeltje zich golfachtig voordoet, zodat de natuur kennelijk een manier heeft gevonden om een bestaanbare wereld te scheppen waarin deeltjes en veldtrillingen identiek zijn. Of anders nog: misschien bestaat de wereld uit veel ingewikkelder verschijnselen waarvoor onze begrippen deeltje en golf maar grove benaderingen zijn.[12] Misschien dat deze vergelijking met het door Niels Bohr van William James overgenomen complementariteitsprincipe tussen deeltjes en golven als analogon vruchtbaar is en een mogelijkheid biedt tot meer inzicht in de identiteit van lichaam en geest, vermoedt Penrose, zodat het goed zou zijn als iedere filosoof iets van kwantummechanica afwist. Hoewel het leggen van dit soort verbanden door de meeste van zijn collega’s wordt afgewezen, is hij toch niet helemaal de enige die zo denkt, ook Hendrik Casimir, zij het pas op latere leeftijd, vroeg zich af of, en zo ja in hoeverre, de kwantummechanica de werking van onze hersenen kan beschrijven:

Nu zullen mijn fysische collega’s wel roepen: die man wordt een beetje oud en begint te praten als een mysticus, maar ik sluit toch niet uit dat daar nog verrassende dingen aan het licht zullen komen.[13]

In ieder geval is nu al verrassend dat dit ‘mystieke praten’ kennelijk aan tijd en ervaring – of wijsheid − is gebonden en zich daarom pas op latere leeftijd kan voordoen. Blijkbaar waren Casimir noch Penrose zich ervan bewust dat er door de jeugdige, maar buiten de geschiedenis van de natuurkunde gehouden langharige hippies van de Fundamental Fysiks Group in Californië al het nodige onderzoek naar de relatie tussen de kwantumtheorie en het bewustzijn was verricht (zie hoofdstuk XI).

  1. Roger Penrose, De nieuwe geest van de keizer, (vert. Jos den Bekker), Prometheus 1990, blz. 406-407.

  2. Roger Penrose, De nieuwe geest van de keizer, (vert. Jos den Bekker), Prometheus 1990, blz. 27.

  3. http://www.edge.org/q2005/q05_4.html#dutton en http://www.edge.org/q2006/q06_4.html#dutton.

  4. Primo Levi, ‘Koolstof’, in: Het periodiek systeem; verhalen van een leven, (vert. Frida Matteis-Vogels), Meulenhoff 1989, blz 235-236.

  5. Frans Saris, ‘Fysici moeten oppassen dat ze niet maniakaal worden’, Vrij Nederland, 19 februari 1994.

  6. Samuel Butler, Erewhon, uit: Douwe Draaisma, Het verborgen raderwerk; over tijd machines en bewustzijn, Ambo 1990, blz. 10.

  7. Roger Penrose, De nieuwe geest van de keizer, (vert. Jos den Bekker), Prometheus 1990, blz. 396.

  8. René Descartes, uit: Richard Rorty, Philosophy and the Mirror of Nature, Basil Blackwell 1986, blz. 61.

  9. ‘Pijn kan worden weggedacht’, NRC Handelsblad, 13 december 2005.

  10. Michel de Montaigne, Essays, (vert. Frank de Graaff), Boom 1993, blz. 993.

  11. Friedrich Nietzsche, De vrolijke wetenschap, (vert. Pé Hawinkels), De Arbeiderspers 1976, blz. 11.

  12. Roger Penrose, De nieuwe geest van de keizer, (vert. Jos den Bekker), Prometheus 1990, blz. 48 en 225.

  13. De mond vol tanden; dertig vraaggesprekken over wat de wetenschap niet weet; Prometheus 1992, blz. 21.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *