– INTERMEZZO □ –
– Schrijvende denkers en denkende schrijvers –
1. Arthur Schopenhauer, schrijvende denker – 2. Pierre Teilhard de Chardin –
3. Robert Musil, denkende schrijver
Pierre Teilhard de Chardin
Na Schopenhauer moet er wel aandacht besteed worden aan de Franse paleontoloog en priester van goeden huize Teilhard de Chardin, omdat zijn filosofie zoveel kenmerken met die van zijn Duitse voorganger gemeen heeft, maar er tegelijk zo haaks op staat: zo onreligieus en onwetenschappelijk als Schopenhauer was, zo religieus en wetenschappelijk was Teilhard, waarmee ook het raakvlak tussen filosofie en mystiek is aangegeven, maar ook niet meer dan dat. Meteen in het begin van zijn belangrijkste publicatie Het verschijnsel mens houdt hij zijn lezers voor hoe het boek begrepen moet worden:
Men leze het niet als een metafysische studie, en zeker niet als een theologische verkenning; dit boek is alleen en uitsluitend een natuurwetenschappelijke verhandeling en als zodanig dient het gelezen te worden. Trouwens daarop wijst de titel: alleen het verschijnsel, niets meer maar ook niets minder.[1]
De door Schopenhauer zo onbegrepen, verguisde atoomtheorie en evolutietheorie spelen er dan ook een centrale rol in, maar op het gebied van de tweedeling in het kennen zijn beide heren het volledig met elkaar eens en schrijft Teilhard over een ‘vrije innerlijke’ en een ‘gedetermineerde uiterlijke’ wereld. Anders dan Schopenhauer stelt Teilhard beide kenwijzen niet boven maar naast elkaar:
De spiritualisten hebben gelijk wanneer zij hardnekkig een zekere transcendentie van de mens ten opzichte van overige natuur verdedigen. De materialisten hebben evenmin ongelijk wanneer zij volhouden dat de mens slechts een schakel méér is in de keten der dierlijke vormen. In dit geval, zoals in zoveel andere, lossen de twee antithetische klaarblijkelijkheden zich op in één beweging – mits in die beweging de wezenlijke plaats wordt ingeruimd voor het in zo hoge mate natuurlijke verschijnsel van ‘faseverandering’.[2]
Met die faseverandering doelt Teilhard op de evolutionaire ontwikkeling van emergente verschijnselen als materie, leven en bewustzijn, wat hij beeldend vergelijkt met de overgang tussen de stoffelijke fasetoestanden vast, vloeibaar en gasvormig. Het streven moet vervolgens gericht zijn op een volgende, nieuwe faseovergang in de richting van wat hij het Omegapunt noemt, waar de mens in het godvormige gat zal samenvallen met de goddelijke energie die aanvankelijk ook al in de stof aanwezig moet zijn geweest. Van sigulariteiten in de materiële wereld, zoals zwarte gaten in de ruimte en kwantumverstrengeling in de tijd, was Teilhard zich kennelijk nog niet bewust.
Wat hij hiermee nastreefde was het in overeenstemming brengen van wetenschap en religie, wat hem na zijn dood in 1955 nog enige tijd een cultstatus heeft opgeleverd. Daar zal zeker aan hebben bijgedragen dat de Kerk zijn pogingen, wegens het belang dat hij hechtte aan de evolutietheorie, allerminst op prijs stelde, hem naar de Verenigde Staten verbande en hem een publicatieverbod heeft opgelegd als betrof hij een nieuwe Galilei.
Wat zeker in zijn voordeel spreekt is dat hij over een goed ontwikkeld gevoel voor humor beschikte, gezien de rol die hij naar verondersteld wordt als paleontoloog heeft gespeeld bij de vondst van de Piltdown-mens: de onderkaak van een orang-oetan en de schedel van een modern mens werden bij een archeologische afgraving in de grond gestopt, waarna een amateur-archeoloog in de gelegenheid werd gesteld ‘de vondst van de eeuw’ te doen alvorens door het bekendmaken van de hoax tot lachertje te worden gemaakt.