– INTERMEZZO I –

In de voorgaande hoofdstukken □ en I ‒ over de vreemde lus, de hersenen en het bewustzijn ‒ wordt het in twee helften verdeelde brein gezien als de plaats waar de vier typisch aan het menselijke bewustzijn inherente kenwijzen wetenschap, kunst, filosofie en mystiek zijn ondergebracht. Dat is niet zo’n voor de hand liggend idee als het ons nu misschien lijkt, omdat de inhoud van onze schedelpan, als het deksel eenmaal is gelicht, zich uiterlijk aan ons voordoet als een slappe, grauwe brij waaraan op het eerste gezicht weinig valt te beleven, zodat er door de geschiedenis heen bij voorkeur andere organen, zoals het warme, kloppende hart en de knorrende maag, voor de bron van het zo levendige, borrelende en gistende bewustzijn werden aangezien, een kwestie waarmee ook William Shakespeare heeft geworsteld:

Tell me where is fancy bred,
Or in the heart or in the head?
[1]

(Zeg me waar de verbeelding stooft,
In het hart of in het hoofd?)

Zijn landgenoot de zoöloog Matthew Cobb heeft er vier eeuwen later een overzichtswerk aan gewijd ‒ The Idea of the Brain; a History[2] ‒ waarin hij alle zienswijzen op en metaforen voor het brein, het bewustzijn. de geest of de ziel die de mensheid door de jaren heen heeft verzonnen met hun mogelijkheden en tekortkomingen de revue laat passeren, tot aan de onvermijdelijke analogie met de digitale computer in de huidige tijd toe. Hierna worden de belangrijkste onderwerpen, voor zover ze niet in het voorgaande al voldoende aan de orde zijn geweest en als zinvolle aanvulling kunnen dienen op een rij gezet, waarbij een enkele herhaling niet is te vermijden.

Over het hart en het hoofd als de zetel van gevoelens en gedachten.
Alles wat we weten over de prehistorie en een aanzienlijk deel van de geschiedenis daarna, schrijft Cobb, wijst erop dat niet de hersenen maar het hart werd gezien als het belangrijkste orgaan voor de productie van zowel gedachten als gevoelens:

De vroegste geschreven teksten uit verschillende culturen tonen het belang dat aan het hart werd gehecht. In het Gilgamesj epos, een verhaal dat 4000 jaar geleden werd opgetekend in het gebied dat nu Irak heet, waren gevoelens onmiskenbaar in het hart gesitueerd, terwijl in de Indische Rigveda ‒ een uit 3.200 jaar geleden gedateerde verzameling van in het Vedische Sanskriet geschreven hymnes ‒ het hart de plaats is waar de gedachten vandaan komen. En ook in het op de steen van Shabaka in hiëroglyfen gegraveerde Egyptische scheppingsverhaal van 3000 jaar geleden wordt de nadruk gelegd op het denkende hart. Uit dezelfde tijd dateren de verhalen uit het Oude Testament, waarin de Joden het hart beschouwen als de bron van zowel de menselijke als de goddelijke gedachten.[3]

Het eerste schriftelijk vastgelegde bezwaar tegen deze centrale positie van het hart werd opgetekend in de Griekse Oudheid. In de periode van om en nabij drieënhalve eeuw tussen 600 en 250 v.Chr. hebben Griekse denkers de weg geplaveid voor meerdere moderne denkbeelden, waaronder dat over het brein. De vroegste Grieken zagen het hart nog als de bron van gedachten en gevoelens, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de homerische epen die tussen de twaalfde en achtste eeuw v.Chr. zijn ontstaan (zie hoofdstuk V). Maar in de vijfde eeuw v. Chr. vond er een belangrijke verschuiving plaats, gezien de opvattingen van de arts en filosoof Alcmaeon van Croton, van wie weliswaar geen oorspronkelijke werk bewaard is gebleven maar wel het nodige door latere schrijvers is opgetekend.

A picture containing text, cup

Description automatically generated


Alcmaeon was met name geïnteresseerd in de zintuigen waardoor hij zijn aandacht voornamelijk richtte op het hoofd, waar zich immers dichtbij de hersenen de meeste belangrijke zintuigen bevinden. Volgens verschillende schrijvers wist Alcmaeon aan te tonen dat de ogen met nauwe buisjes aan het brein verbonden zijn, zodat hij zijn ideeën kennelijk niet uitsluitend op filosofische overwegingen baseerde, maar mogelijk ook direct anatomisch onderzoek heeft verricht.[4] Maar de eerste ondubbelzinnige verklaring over de centrale positie van het brein werd enige decennia na de dood van Alcmaeon geschreven door Hippocrates, afkomstig van het eiland Kos.

Text

Description automatically generated

Een aantal decennia na diens dood werd het idee dat de hersenen enige rol van betekenis spelen bij het denken en bewegen weer verworpen door de meest invloedrijke Griekse denker Aristoteles, met als doorslaggevend argument dat het hart warm is en beweegt, twee voor het leven wezenlijke kenmerken, terwijl het brein in verhouding koud en bewegingloos is:

En natuurlijk is het brein niet verantwoordelijk voor welke gevoelens of gewaarwording dan ook. Het juiste idee is dat de hartstreek de bron van gevoelens is en plezier en pijn komen net als alle gewaarwordingen voort uit het hart.[5]

In de eeuwen daarna nam Alexandrië met het daar gevestigde Museum, de bijbehorende bibliotheek, de sterrenwacht en de snijkamer de rol van belangrijkste kenniscentrum van Athene over. Onder degenen die floreerden in die voor de wetenschap vruchtbare sfeer bevonden zich de Griekse ontleedkundigen Herophilus van Chalcedon en Erasistratus van Ceos. Van geen van beiden is oorspronkelijk werk bewaard gebleven, maar verschillende schrijvers na hen beweren dat zij belangrijke ontdekkingen over het brein hebben gedaan. De reden dat dit in Alexandrië kon gebeuren is dat het daar, in ieder geval voor enige tijd, was toegestaan menselijke lichamen te ontleden. Gezien de verslagen kon er blijkbaar onder extreem wrede omstandigheden vivisectie worden verricht op misdadigers die de doodstraf hadden gekregen, waardoor de pompwerking van het hart in het geopende, nog levende lichaam kon worden bestudeerd.[6] Het duurde toch nog zo’n vierhonderd jaar voor er doorslaggevend bewijs voor de rol van het brein werd verkregen, met name door het werk van Galenus, een Romeinse burger van gegoede familie uit Pergamon, die enige tijd in Alexandrië heeft gewerkt, en met zijn ideeën anderhalf duizend jaar lang de ontwikkeling van de westerse geneeskunde heeft bepaald.

Om zijn ontdekkingen te demonstreren hield Galenus voordrachten waarbij hij levende dieren opensneed.[7] Een van zijn meest overtuigende experimenten was gericht op de rol van de zenuwen in relatie tot de stembanden. Daarvoor gebruikte hij bij voorkeur een varken, omdat ‘het dier dat het hardst gilt het meest geschikt is voor experimenten waarbij de stem wordt onderzocht.’ Terwijl het varken stevig vastgebonden op de rug lag sneed Galenus de keel open en legde de zenuwen van de stembanden bloot. Als hij een touwtje rond de zenuwen strak aantrok stopte het dier prompt met gillen om daar pas mee door te gaan als hij het draadje weer had losgeknoopt,[8] wat volgens hem aantoonde dat alle zenuwen aan de hersenen zijn verbonden en niet zoals Aristoteles beweerde aan het hart. Galenus produceerde een enorme hoeveelheid werk, bestaande uit ongeveer vierhonderd verhandelingen, waarvan er 170 bewaarde zijn gebleven en die een groot gebied van de geneeskunde en de natuurwetenschappen bestrijken.

Ongeveer acht eeuwen later, na de tijd dat vrijwel alle belangstelling voor wetenschappelijke kennis in de christelijke Middeleeuwen als irrelevant voor het zielenheil was uitgebannen, nam de Arabische geleerde Ibn Sina of Avicenna de bewering van Galenus dat alle zenuwen van de hersenen of de ruggengraat afkomstig zijn weliswaar over, maar voegde daaraan toe dat ‘de primaire bron van alle bewegingen en gewaarwordingen in het hart ligt’, zoals Aristoteles beweerd had, waarmee hij de kool en de geit spaarde.[9]

Diagram

Description automatically generated


Met de hernieuwde belangstelling voor de Griekse Ouden in de Renaissance gaf de Zuid-Nederlandse arts Andreas Vesalius in zijn zevendelige De Humani Corporis Fabrica (Over de bouw van het menselijke lichaam) de tot dan toe meest nauwkeurige en met vele afbeeldingen verluchte beschrijving van het menselijke lichaam.[10] In elk afzonderlijk boek behandelt hij een ander deel van het lichaam ‒ beenderen, spieren, inwendige organen enzovoort ‒ waarbij het laatste deel van zestig bladzijden is gewijd aan het brein met elf afbeeldingen van een geopende schedel, afkomstig van verschillende personen.

Tegelijk met de denkbeelden over de anatomie van het zenuwstelsel werd er ook nagedacht over welk proces er in de zenuwen plaatsvindt, wat er voor de geleiding van prikkels verantwoordelijk zou zijn en hoe de geest daaruit tevoorschijn kan komen. De Deense anatoom, geoloog en in zijn latere jaren bisschop Nicolaus Steno brak zich daarover het hoofd:

Zou het een bijzondere substantie kunnen zijn die door de klieren wordt afgescheiden? Zou het een serum kunnen zijn? Sommigen vergelijken het met wijngeest, en er wordt vermoed dat het een substantie vergelijkbaar met licht kan zijn. Kortom, de manier waarop wij ontleden kan geen helderheid verschaffen over deze moeilijkheden betreffende de dierlijke geest.[11]

Dat de geest in het brein moet zitten was voor Steno een uitgemaakte zaak, omdat het hart een eenvoudige spier is en het brein een gecompliceerde machine die we ook als zodanig kunnen onderzoeken:

Het brein is inderdaad een machine en we mogen niet verwachten dat we een ander soort constructie zullen vinden dan bij machines het geval is. Wat we derhalve moeten doen is wat we ook met andere machines doen. Ik bedoel het stukje bij beetje uiteen leggen en dan uitzoeken wat die onderdelen afzonderlijk doen.[12]

Een eeuw later was het Julien Offray de la Mettrie die, nadenkend over wat de substantie van de geest zou zijn, onverschrokken de volgende stap zette en in zijn in 1747 anoniem in Leiden gepubliceerde boek L’Homme machine niet alleen het brein maar de hele mens gelijkstelt aan een machine. Het boek had alle kenmerken om een bestseller te worden, schrijft Cobb:

Het bevat een gedurfd idee en is in toegankelijke taal geschreven, er worden grapjes gemaakt, belangrijke personen worden er bij de neus genomen en er komen milde erotische verwijzingen in voor. Het boek werd onmiddellijk in Frankrijk verboden, wat ongetwijfeld heeft bijgedragen aan de ruime verspreiding van clandestiene uitgaven. Zelfs in het relatief tolerante Amsterdam werd het boek verboden en door de beul in het openbaar verbrand, wat de Leidse uitgever meteen twee nieuwe edities opleverde.[13]

Volgens een geschilderde portret moet La Mettrie een aardige en geestige vent zijn geweest die bekend was om zijn nonchalante houding ten aanzien van de gebruiken aan het hof waar hij in dienst was. Hij placht als het hem beliefde op een gemakkelijke bank in het paleis neer te ploffen en in slaap te vallen, en als het warm was gooide hij zijn pruik op de vloer, deed zijn boord af en knoopte zijn jas los. Niet alle tijdgenoten waren even onder de indruk en de Franse schrijver en filosoof Denis Diderot omschreef hem als ‘stapelgek’, een losbandige, onbeschaamde dwaas en een vleier. In november 1751 overleed La Mettrie plotseling op tweeënveertigjarige leeftijd aan een nooit opgehelderde oorzaak.[14]

Maar het idee van de mens als machine drong door in alle geledingen van de maatschappij, zo ook in de literaire wereld waar in La Mettrie’s sterfjaar een van de meest aanstootgevende boeken in het Engels verscheen:

John Clelands Memoirs of a Woman of Pleasure (Herinneringen van een meisje van plezier) beter bekend onder de naam van de hoofdpersoon als Fanny Hill. Cleland zal L’Homme machine hebben gelezen en ervan onder de indruk zijn geraakt, of hij heeft ook nog een vleugje verboden filosofie aan zijn pornografische boek willen toevoegen, maar de culturele invloed van het idee van de mens als machine was hoe dan ook aanzienlijk.[15]

A picture containing text, indoor

Description automatically generated

Leven, geest en elektriciteit

Het wonderlijke verschijnsel ‘elektriciteit’ (zie hoofdstuk XI), heeft bij het onderzoek naar de herkomst van leven en geest of bewustzijn in het verdere verloop van de geschiedenis zeer tot de verbeelding gesproken. De Amsterdamse bioloog Jan Swammerdam had immers aangetoond dat als hij met een metalen scalpel een zenuw van een geamputeerde kikkerpoot aanraakte, de spier die eraan vastzat begon te bewegen. Een eeuw later zag Luigi Galvani een vergelijkbaar verschijnsel, maar merkte daarbij ook op dat de spier samentrok als hij die op een ijzeren plaatje had gelegd en werd aangeraakt met een voorwerp van een ander metaal, bijvoorbeeld zilver. Hij trok daaruit de conclusie dat de zenuw een aangeboren vorm van elektriciteit moet bevatten, die door het metaal naar de spier loopt.

Dit verschijnsel deed zich niet alleen voor bij kikkers maar ook bij mensen, want toen Galvani in 1792 aanwezig was bij een dubbele amputatie, ontfermde hij zich onmiddellijk na de ingreep over de arm en het been van het slachtoffer en bracht onder het oog van de aanwezige artsen de vingers van de hand en een spier van het been in beweging door een zenuw op het zaagvlak aan te raken met een stukje bladtin, de spier met een stukje zilver en dan de twee metalen voorwerpen met elkaar in contact te brengen, waarmee hij het principe van de batterij had ontdekt en elektriciteit als de drijvende kracht achter lichaamsbeweging.[16] Het tijdperk van de elektriciteit was aangebroken en spoedig gebruikten schei- en natuurkundigen in heel Europa batterijen bij hun onderzoek, en vermaakten het publiek met demonstraties van deze nieuwe vorm van energie. Galvani’s neef en medewerker Giovanni Aldini voerde in de eerste jaren van de negentiende eeuw in verschillende Europese steden een hele serie wrede experimenten uit, waarbij hij de inmiddels door Alessandro Volta ontwikkelde batterijen gebruikte om te demonstreren dat elektriciteit in staat is om beweging in de lichamen van dieren en mensen te veroorzaken:

Het meest opzienbarende voorval vond op januari 1803 plaats in Londen, toen Aldini experimenten uitvoerde op het lichaam van George Forster die een uur daarvoor was opgehangen omdat hij zijn vrouw en kind in een kanaal had verdronken. Ten overstaan van een klein aantal artsen van het Royal College van chirurgen plaatste Aldini elektrodes op het hoofd, waardoor het linker oog van Forster open ging en het gezicht in een grimas vertrok.

Volgens een kort verslag van deze gebeurtenis in The Times kwam in een vervolg op dat experiment de rechter arm omhoog, werd de vuist gebald en bewogen ook de benen: ‘Voor een aantal toeschouwers leek het net of de man weer tot leven was gewekt’.[17]

Aldini gebruikte ook batterijen om een soort therapie voor geestesziekten te ontwikkelen en beschreef het geval van een zevenentwintigjarige boer die leed aan een ernstige vorm van zwaarmoedigheid. Na een aantal elektrische schokken, eerst op het gezicht en vervolgens op de schedel, leken de symptomen te verminderen en kon hij melden, na zijn patiënt een aantal maanden gevolgd te hebben, ‘dat hij in goede gezondheid verkeerde en zijn normale werkzaamheden had hervat.’[18] Daarnaast werden elektrische ontladingen ook ingezet om verschillende soorten van verlamming te behandelen, vaak toegepast door rondreizende genezers met behulp van Leidse flessen (zie hoofdstukken XI en XII), in ieder geval met zoveel succes dat vele ziekenhuizen na 1780 een Leidse fles aan hun medische instrumentarium toevoegden.[19]


Ook de Engelse scheikundige en uitvinder Humphry Davy hield in die tijd in Londen een aantal voordrachten met demonstraties, waarvan er in 1812 eentje werd bijgewoond door het vijftienjarige meisje Mary Goldwin, later door haar huwelijk met de dichter Percy Shelley beter bekend geworden als Mary Shelley en uitgesproken beroemd als auteur van de in 1818 verschenen roman Frankenstein; or The Modern Prometheus (1818), waarin een uit lichaamsdelen van lijken samengestelde figuur door de elektrische ontlading van een blikseminslag tot leven wordt gewekt, maar in de steek gelaten door zijn schepper tot een monster verwordt (zie hoofdstuk V).[20]

In ieder geval werd er een sterk verband tussen elektriciteit, hersenen en geest vermoed, een ‘volledige overeenkomst van een brein met een galvanische batterij,’[21] of zelfs nog een stap verder: ‘Een mens bestaat uit een groot aantal batterijen, zo gerangschikt dat ze een geheel vormen’, dat werkt volgens de zelfde principes als apparatuur die gebruikt wordt bij elektro-communicatie, zoals de telegrafie en telefonie.[22] Het geheimzinnige karakter van elektriciteit gaf ook de nodige aanleiding tot het ontstaan van op spirituele speculaties gebaseerde stromingen en seances zoals het ‘galvanisme’, waarbij mensen in verduisterde salons verbonden aan een ingewikkeld systeem van draden en flessen bij elkaar zaten in de hoop dat de elektrische stroomstoten door hun lichaam allerlei aandoeningen zouden genezen en vooral hun seksuele libido konden herstellen.[23]

In dezelfde periode werd een heel andere benadering van het lichaam-geestprobleem ontwikkeld binnen de discipline van de frenologie, die inhoudt dat de aard van de geest is af te lezen aan de vorm van de schedel, zoals de daarop aanwezige wiskunde- dan wel talenknobbels. Onder de vele beroemde aanhangers van deze naar later gebleken onzinnige opvatting bevonden zich de Duitse filosoof, socioloog en econoom Karl Marx, de Engelse koningin Victoria ‒ die verschillende keren de schedel van haar kinderen liet lezen[24] ‒ en de Franse grondlegger van de sociologie Auguste Comte (zie hoofdstuk VIII).[25]

Diagram, engineering drawing

Description automatically generated

Maar er waren toen ook al onderzoekers, zoals de Schotse neuroloog en psycholoog David Ferrier, die beweerden dat zelfs als je alles wist over wat er binnen in het brein gebeurde, dat nog niet hoefde te betekenen dat ook de aard van het bewustzijn of de gedachten werd begrepen.[26] En Ferrier was zeker niet de enige denker die dat soort van twijfels had over de mogelijkheden van de wetenschap, want de fysicus en psycholoog Emil du Bois-Raymond werd bekend om zijn veel geciteerde uitspraak over de grenzen van de wetenschap: ‘Ignoramus et ignorabimus’ (Wij weten het niet en zullen het ook nooit weten).[27]

Evolutie, geest en bewustzijn

Ook binnen de discipline van de evolutionaire biologie liepen de discussies over de aard van het bewustzijn en het verband tussen lichaam en geest hoog op. In het zelfde jaar 1858 waarin Charles Darwin zijn On the Origin of Species wilde publiceren was ook Alfred Wallace op het idee van natuurlijke selectie gekomen ‒ de ontwikkeling van biologische soorten onder invloed van de omstandigheden ‒ en had zijn collega een verhandeling daarover toegestuurd. Maar tot Darwins grote schrik beweerde Wallace in 1866 dat de evolutie van de mens, en in het bijzonder het verschijnen van de menselijke geest, niet verklaard kon worden met alleen maar natuurlijke selectie, maar dat er ook een bovennatuurlijke kracht bij betrokken moest zijn. De directe aanleiding tot deze plotselinge ommekeer in de mening van Wallace was dat hij gefascineerd was geraakt door spiritisme nadat hij in de winter dat jaar een séance had bijgewoond waarbij het medium Miss Nichol opeens bovenop de tafel stond, waar ze ongemerkt naartoe moest zijn gezweefd, en daar een boeketje zomerbloemen tevoorschijn toverde dat nog met dauw was bedekt ook, waardoor Wallace volledig van zijn stuk raakte.[28]

Darwin stond zichzelf dergelijke twijfels over het verband tussen de hersenen en geest die Wallace en zoveel andere wetenschappers en filosofen hadden bevangen niet toe. Hij was er weliswaar van overtuigd dat er zo’n verband moest bestaan maar was op voorhand niet zo geïnteresseerd in de precieze aard daarvan. Zoals hij dertig jaar daarvoor al had geschreven had hij voor zijn eigen doelen alleen maar nodig dat er zo’n verband bestond en ontsnapte zo aan het kentheoretische moeras waarin zovele tijdgenoten de weg waren kwijtgeraakt:

Op welke manier de geestkracht aanvankelijk is ontstaan is net zo’n hopeloos probleem als hoe het leven zelf in het begin moet zijn ontstaan. Dit zijn kwesties voor de verre toekomst, als ze überhaupt door de mens zijn op te lossen.[29]

De Britse psycholoog en etholoog Conwy Lloyd Morgan kon zo lang niet wachten en formuleerde een oplossing die sterk doet denken aan wat fysici ‒ en met name Niels Bohr ‒ in onze tijd voor het deeltje-golfdualisme hebben verzonnen:

De veiligste aanname is dat wat vanuit fysisch en fysiologisch standpunt een complex moleculair verschijnsel is, zich tegelijkertijd vanuit psychologisch perspectief voordoet als een bewustzijnstoestand. Het zijn twee verschillende aspecten van één natuurlijk verschijnsel. En we hebben er niet het flauwste idee van waarom zo’n verschijnsel twee zo fundamenteel verschillende aspecten heeft.[30]

De Australische filosoof en neurofysioloog John Eccles ging wat verder in zijn idee over de tweespalt in ons denken en veronderstelde buitenzintuiglijke vermogens in ons brein:

De samenwerking tussen de geest en het brein komt tot stand door de werking van een tijdruimtelijk ‘invloedsveld’ dat voortkomt uit de unieke detectiefunctie van de cerebrale cortex in werking,[31]

waarop de historicus Horace Jasper bits reageerde met: ‘Dr. Eccles heeft geprobeerd dit probleem aan te pakken door voor de oplossing van de wetenschappelijke naar de spirituele wereld over te stappen’,[32] kennelijk zonder zich ervan bewust te zijn een uiterst interessante constatering te hebben gedaan. De Canadese neurochirurg Wilder Penfield had er minder moeite mee:

Activiteit van de hoogste hersencentra en mentale toestanden zijn een en hetzelfde of twee verschillende kanten van hetzelfde verschijnsel. (…) Na jaren te hebben geprobeerd om de geest te verklaren met uitsluitend hersenactiviteit, ben ik nu tot de conclusie gekomen dat het eenvoudiger is (en ook veel makkelijker dan het gebruik van logica) om de hypothese aan te nemen dat ons wezen bestaat uit twee fundamentele elementen. (…) Er is geen enkel bewijs voor ‒ ondanks nieuwe onderzoeksmethoden zoals het toepassen van elektrodes, het bestuderen van bewuste patiënten en de analyse van epileptische aanvallen ‒ dat het brein op zich dat kan doen wat de geest doet.[33]

Voor de Britse psychiater Henry Maudsley was het dualistische idee dat fenomenen niet alleen op een rationele, maar ook met een andere kenwijze benaderd kunnen worden duidelijk nog een brug te ver:

Met andere woorden, zelfs als we op dit moment een bepaald verschijnsel niet begrijpen, dan betekent dat nog niet dat we dat nooit zullen begrijpen. De bewering dat er nu eenmaal zaken bestaan die we nooit zullen begrijpen ondermijnt de kern van wat wetenschap is, namelijk het momenteel onbegrijpelijke leren begrijpen.[34]

Ook de Canadese psycholoog Donald Hebb nam afstand van degenen die beweerden dat de aard van het bewustzijn onkenbaar is en had als materialistische werkhypothese à la Daniel Dennett dat de geest of het bewustzijn niet meer is dan het product van hersenactiviteit en sloot de mogelijkheid van complementaire kenwijzen expliciet uit:

Ons onvermogen om een probleem op te lossen maakt het nog niet onoplosbaar. Je kan niet tegelijk een determinist in de natuurkunde, de scheikunde en de biologie zijn en een mysticus in de psychologie,[35]

zonder daarbij een argument of ook maar een vage indicatie te geven waarom dat niet zou kunnen.

Bewustzijn, computers en robots

In oktober 1922 ging er in New York een toneelstuk met de titel RUR van de Tsjech Karel Čapek in première, dat met een enkel woord de wereld zou veranderen. Het stuk was anderhalf jaar eerder al opgevoerd in Tsjechoslowakije en toen het in 1923 in Londen op de planken werd gezet was het al in dertig talen vertaald. Het wereldwijde succes lag erin dat de titel stond voor Rossum’s Universal Robot, de oorsprong van het nu universele woord ‘robot’, dat door Čapek was afgeleid van het oude Tsjechische woord voor ‘dienstbaarheid’. In het stuk draait de maatschappij op de blinde volgzaamheid van robots die door de wetenschapper Rossum zijn ontwikkeld, en die weliswaar bepaalde menselijke eigenschappen hebben meegekregen maar zich niet zelf kunnen reproduceren. In de laatste scene weten de robots hun steriliteit te overwinnen en worden de Adam en Eva van een nieuw geslacht machinemensen. De snelheid waarmee Čapeks nieuwe woord in alle belangrijke talen werd opgenomen bewijst dat er een taalkundige leemte bestond: men wist van het bestaan van machines die in sommige opzichten op mensen leken, maar er was nog geen geschikt woord voor bedacht.

Deels een uitwerking van Mary Shelley’s Frankenstein en deels een satire op de westerse industrialisatie en het kapitalisme, kwam in het stuk speciaal de wereldwijde fascinatie en angst tot uitdrukking voor de mogelijkheid dat machines na verloop van tijd de hele menselijke wereld zouden overnemen. Zo speelt er in Fritz Langs klassieke film Metropolis uit 1927 ‒ vijf jaar na de première van RUR ‒ een robot mee die was ontwikkeld om de leidster van een opstand in diskrediet te brengen.

Alom verschenen in tijdschriften fantasieën over huishoudelijke robots in de huizen van de toekomst en ook begonnen schrijvers van science fiction met het idee te spelen, waarbij zowel de hemel als de hel in het vooruitzicht werden gesteld. La Mettrie’s schokkende en beangstigende idee uit de achttiende eeuw dat mensen machines waren kwam in omgekeerde vorm terug: in de twintigste eeuw werden machines mensen, met een soort rekenmachine op de plaats van hun hersenen. Het zou nog tot de jaren veertig van de twintigste eeuw duren voor de elektronische computer door de Duitser Konrad Zuse werd uitgevonden, maar vanaf toen was dat de overheersende metafoor voor het begrijpen van wat zich allemaal in de hersenen zou kunnen afspelen.

Het gevolg was een ware hype op het gebied van de cybernetica: de wetenschap van de navigatie en sturing van gecompliceerde technische systemen of levende organismen met behulp van informatiestromen. Maar ondanks de verwachtingen van een enkele optimist zoals Alan Turing:

Ik denk dat het binnen ongeveer vijftig jaar mogelijk is om computers te programmeren met een opslagcapaciteit van 109, en die de mens zo goed kunnen nadoen dat de gemiddelde ondervrager niet meer dan zeventig procent kans heeft om na vijf minuten vraagtijd de juiste identificatie te doen,[36]

kregen de teleurstellingen al spoedig de overhand en moest men vaststellen dat alle cybernetische congressen die vanaf 1946 tot 1953 werden georganiseerd niet tot enig concreet resultaat in het begrip over de werking van het brein hebben geleid.[37] De Hongaars-Amerikaanse wiskundige en bedenker van de machine die naar hem is vernoemd John von Neumann stelde veel realistischer vast dat het onmogelijk is om zelfs voor de eenvoudigste mentale processen een materieel model te construeren, en dat zeker elke concrete materiële uitwerking van het menselijke brein als machine veel te groot zou zijn om überhaupt in het universum te passen:

Het lijkt erop dat het weinig zin heeft te zoeken naar een precieze tekstuele omschrijving of visuele analogie. Mogelijk dat de structuur van het visuele brein zelf de meest logische uitdrukking of omschrijving van dit principe vertegenwoordigt.[38]

In zijn laatste in 1958 postuum gepubliceerde The Computer and the Brain herhaalde Von Neumann veel van de argumenten die hij tien jaar eerder had ontwikkeld, voordat hij moest toegeven dat de geest niet alleen kan voortkomen uit de complexiteit van het brein, maar dat de hersenen werken op een manier die fundamenteel van machines verschilt:

Er werken daar totaal verschillende logische structuren dan die wij normaal gebruiken in onze logica en wiskunde. De uiterlijke vormen van onze logica zijn in het geheel niet relevant voor de logische taal die in werkelijkheid door ons centrale zenuwstelsel wordt gebruikt.[39]

Of zoals de Engelse neurofysioloog Charles Sherrington het formuleerde met zijn typische poëtische taalgebruik:

Geest, voor zover wij daar ons een voorstelling van kunnen maken, is in onze ruimtelijke wereld ‘geestiger’ dan een geest. Onzichtbaar, onaanraakbaar, het is een onbevattelijk ding; het is zelfs geen ‘ding’. Het bezit geen zintuigelijke aantoonbaarheid en dat zal ook altijd zo blijven.

Ondanks de volgens sommigen klaarblijkelijk fundamentele onmogelijkheid om de aard van de geest of het bewustzijn met wetenschappelijke middelen te doorgronden zijn er nu over de hele wereld tienduizenden hersenonderzoekers mee bezig, verspreid over een verbijsterend aantal nieuwe subdisciplines: cognitieve neurowetenschap, neurobiologie, theoretische neurowetenschap, computationele neurowetenschap, klinische neurowetenschap en nog vele andere, elk met hun eigen probleemstelling, methodes en benaderingen. Ieder jaar verschijnen er als resultaat van omvangrijke en peperdure projecten duizenden artikelen op het gebied van de hersenwetenschap. Dat levert volgens de Duitse onderzoeker Olaf Sporns weliswaar een tsunami aan gegevens op, maar leidt alleen maar tot meer stagnerende opeenhopingen en verstoppingen in plaats van kennis en inzicht, omdat de hersenwetenschappen een organiserend principe of een theoretisch onderbouwend systeem ontberen: ‘Het lijkt erop dat ons begrip van de hersenen in een impasse is beland.’[40]

Al langer dan een halve eeuw wordt die lappendeken van onderzoeken bepaald door het uitgangspunt dat hersenprocessen veel gemeen moeten hebben met wat zich in een computer afspeelt, maar kennelijk heeft deze metafoor allengs zijn kracht verloren en is het de vraag of die ook in de toekomst nog dienstig zal zijn. Al in het begin van het digitale tijdperk, in 1951, formuleerde Karl Lashley zijn bezwaren tegen het gebruik van welke mechanische metafoor dan ook:

Descartes was onder de indruk van de hydraulische installaties in de koninklijke tuinen en ontwierp een hydraulische theorie voor hersenprocessen. Daarna hebben we nog theorieën gehad die op telefooncentrales en elektrische velden waren gebaseerd, en nu dus op rekenmachines en andere automaten. Ik stel voor dat we er beter aan doen het brein zelf te bestuderen en de gedragingen die daaruit voortkomen dan vast te houden aan te ver doorgevoerde materiële analogieën.[41]

Eind jaren vijftig van de twintigste eeuw was de wiskundige Oliver Selfridge een van de eersten die op basis van Konrad Zuse’s uitvinding voorstelde een computermodel te gebruiken om inzicht te krijgen in hersenprocessen.[42] Rond 1960 presenteerde de Amerikaanse wetenschapper Frank Rosenblatt een dergelijke machine: de Mark I Perceptron, de eerste zelflerende machine, wat vooral veel aandacht van de media trok:

Toen de geldschieter van Rosenblatt, de US Navy, zijn werk openbaar maakte kopte de New York Times: ‘De marine onthulde vandaag de embryonale vorm van een elektronische computer waarvan ze verwachten dat die zal kunnen lopen, praten, kijken, schrijven, zich voortplanten en zich bewust zijn van zijn bestaan.’ Deze berichten kwamen niet van een overenthousiaste verslaggever, maar van Rosenblatt zelf.[43]

Maar de meeste deskundigen waren het erover eens dat de Perceptron nog lang niet kon wat er door de constructeur over werd beweerd. De pionier van de kunstmatige intelligentie Marvin Minsky publiceerde er in 1969 een zeer pessimistisch boek over, waarin hij door wiskundige analyse aantoonde dat de weg die ermee was ingeslagen dood liep, zowel wat betreft de kunstmatige intelligentie als voor het inzicht in de werking van de natuurlijke hersenen, omdat met de manier waarop de Perceptron was geconstrueerd geen interne representatie van de dingen die het leerde mogelijk was.[44] Waar het in het kort op neer komt is dat het idee van Nicolaus Steno om het brein als een machine in zo veel mogelijk onderdelen uiteen te leggen en dan te kijken hoe die onafhankelijk van elkaar werken faalt, omdat de geest die door het brein wordt gegenereerd een emergent verschijnsel is, wat wil zeggen dat het voortkomt uit het systeem als geheel en niet begrepen kan worden vanuit een analyse van de samenstellende onderdelen.

En inderdaad, hoewel er sindsdien grote vorderingen zijn gemaakt op bijvoorbeeld het gebied van de gezichtsherkenning, blijven de prestaties van de machine ver achter bij wat het brein vermag. Een recente vergelijkende studie naar hoe dieren en de zogenoemde deep learning netwerken visueel voorwerpen herkennen bevestigt wat vele biologen al dachten. Hoewel machines, apen en mensen allemaal in staat zijn afbeeldingen van honden, beren en dergelijke te herkennen, maakte het computerprogramma fouten die afwijken van die van mensen en dieren, wat aannemelijk maakt dat de afbeeldingen niet op dezelfde manier worden bekeken en verwerkt.[45] Wat het onderzoek extra bemoeilijkt is dat niet alleen de hersenprocessen in het duister gehuld zijn, maar dat ook nog steeds niet duidelijk is wat er met de algoritmes in de machines gebeurt:

In 2017 beweerde de AI-onderzoeker Ali Rahimi dat ‘machinale leerprocessen op een vorm van alchemie begonnen te lijken’, omdat het onduidelijk is wat de algoritmes eigenlijk doen. Een andere onderzoeker ging zo ver te stellen dat het gebied erg leek op een religieuze sekte en was gebaseerd op folklore en magische bezweringen. In een interview in Wired in 2019 gaf Geoffrey Hinton blijmoedig toe dat ‘we echt niet weten hoe het werkt’.[46]

Het ondanks de klaarblijkelijke tekortkomingen wijd verbreide idee dat het brein een computer is wordt onder meer ingegeven door het feit dat er al meer dan een eeuw lang hersenprocessen worden bestudeerd met op elektriciteit gebaseerde onderzoeken. Een in Hoofdstuk al vermeld opvallend experiment vond plaats in 1965, toen de neurofysioloog José Delgado van Yale University in een arena in Andalusië met de rode cape van een matador naar een jonge zwarte stier zwaaide. Het beest begon aan een aanval maar bleef plotseling in verwarring staan toen Delgado op de knop van een zender drukte waarmee hij een elektrode activeerde die in de hersenen van het dier was geplaatst. Bij een latere herhaling van het experiment weigerde het apparaat te functioneren en kon de stier zijn aanval doorzetten met voor Delgado geen andere schade dan een doodschrik.

Hoewel het bij dit soort dierexperimenten al de vraag is hoever er daarmee kan worden gegaan, zijn er zeker de nodige onderzoekers die duidelijk de grenzen van het ethisch toelaatbare hebben overschreden, zoals de Amerikaanse psychiater Robert Heath die elektrische stimulatie toepaste op de hersenen van zijn patiënten. Zo beweerde Heath een homoseksuele man ‘genezen’ te hebben door hem elektrische schokken toe te dienen terwijl hij pornografische plaatjes van vrouwen bekeek, waarna hij bereid bleek seks te bedrijven met een daartoe ingehuurde prostituee en de filmopname daarvan als bewijs diende. Heath plaatste ook elektrodes in het hoofd van schizofrenen die zichzelf door het aanzetten van een batterij plezierige gevoelens bezorgden en zich zo van hun vervelende symptomen konden bevrijden. Hij gebruikte zelfs elektrodes om gevoelens van afkeer op te wekken, met als resultaat dat de patiënt probeerde de therapeut te vermoorden, welke experimenten ook op film zijn vastgelegd.[47]

Aan de meer positieve kant van het spectrum zijn er experimenten uitgevoerd die aantoonden dat mensen met hun hersenen machines kunnen aansturen. In 2012 implanteerde de Amerikaanse onderzoeksgroep van John Donoghue elektrodes in de hersenen van patiënten die door een breuk in hun wervelkolom aan alle vier de ledematen verlamd waren, waarna een patiënt in staat bleek met een aan de elektrodes in haar hoofd verbonden mechanische arm een fles te pakken, die naar haar mond te brengen, door een rietje koffie op te zuigen en de fles op tafel terug te zetten, met als enige bezwaar dat het experiment in verhouding veel tijd in beslag nam, maar het enthousiasme over het slagen van de actie was er niet minder om.[48]

A picture containing person

Description automatically generated

Vanaf het jaar 2000 zijn er ook enigszins succesvolle pogingen gedaan om het brein met een kunstmatig oog te verbinden. De patiënten zagen weliswaar geen herkenbare beelden, maar met de elektrodes konden wel lichtverschijnselen worden opgewekt, vergelijkbaar met wat er gebeurt als er druk op de oogballen wordt uitgeoefend. Na een intensieve training konden sommige proefpersonen de verschijnselen interpreteren als voorwerpen, wat zelfs lukte met grote letters, maar bijna twintig jaar later blijkt nog niets van zoiets als werkelijk gezichtsvermogen. In het geval van gehoor zijn er grotere vorderingen gemaakt. Vanaf het eerste implantaat in het oor in 1961 is dat zelfs een routinematige kwestie geworden met over de hele wereld honderdduizenden mensen die van deze technologie profiteren, en ook daarvan zijn vele video’s opgenomen van de enthousiaste reacties van dove mensen die voor de eerste keer geluid konden waarnemen, maar van een enigszins ontwikkeld vermogen tot horen is nog niet echt sprake.[49]

Verrassende resultaten zijn er ook geboekt bij mensen die leven met een interface tussen hun brein en een computer. De bio-ethicus Frédéric Gilbert heeft de gevallen van zes patiënten beschreven, waarbij elektrodes in de hersenen werden geïmplanteerd om ze te waarschuwen voor een naderende epileptische aanval, zodat ze in staat waren hun medicijnen tijdig in te nemen. Een patiënt reageerde daar onverwacht op met de mededeling dat haar interface in het begin aanvoelde als een buitenaards wezen, maar op den duur kwam daar verandering in:

‘Je vergroeit er langzaam mee, zodat het een gewoon verschijnsel wordt, het is er iedere dag, het is er iedere nacht (…) het gaat met je mee onder de douche en waar naartoe dan ook (…) het was mezelf, het werd mezelf (…) met dit apparaat heb ik mezelf gevonden.’ Het veranderde haar persoonlijkheid en maakt haar meer zelfverzekerd. ‘Met dit apparaat dacht ik alles te kunnen (…) en dat niets me kon tegenhouden.’[50]

Toen het bedrijf dat de elektrode had aangebracht failliet ging moest die worden verwijderd, wat een enorm effect op de vrouw had en ze schreef dat ze zichzelf kwijt was. Het ding was meer dan een apparaat geworden, en het bedrijf bleek de eigenaar van een nieuwe persoonlijkheid: in de wereld van de toekomst, waarin private ondernemingen interfaces met onze hersenen financieren, verliezen we de zeggenschap over onze identiteit.

In nog ingrijpender mate dan met mechanische en elektrische beïnvloeding van het brein worden de hersenen ‒ en dus onze gedachten en gevoelens ‒ sinds het begin van de vorige eeuw bestookt met farmaceutisch-chemische middelen (zie ook hoofdstukken X en XII). Een bijzonder moment in deze geschiedenis vormde de toevallige ontdekking van LSD door Albert Hofmann in 1943, waarmee decennia later volgens sommige gebruikers niet alleen de geestelijke gezondheid werd gediend, maar waardoor een hele nieuwe periode in de geschiedenis aanbrak en een andere werkelijkheid werd geopend.[51]

Background pattern

Description automatically generated with low confidence

Even toevallig was de ontdekking door Henri Laborite van chlorpromazine dat bedoeld was om schizofrenie te behandelen, maar tot ieders verbazing juist een kalmerend effect bleek te hebben.[52] Een ander medicijn, iproniazide, was bedoeld als behandeling tegen tuberculose, maar bleek ook als middel tegen angst en depressies te kunnen dienen, en dat zo goed hielp dat het algemeen werd voorgeschreven, tot bleek dat het schadelijk was voor de lever en het van de markt werd gehaald. In 1948 ontdekte de Oostenrijkse arts John Cade dat Guinese biggetjes die lithium kregen toegediend heel rustig werden, wat ook goed bij te drukke mensen bleek te werken.[53] Begin jaren 1960 kwam het middel benzodiazepine ‒ en lithium, librium, valium en nog een aantal andere ‒ ter beschikking om angstaanvallen te bestrijden.[54]

Dit korte chaotische overzicht is kenmerkend voor de hele toestand in de farmacologische wereld ‒ toevallige vondsten waarvan in veel gevallen de aanvankelijke successen blijken tegen te vallen ‒ omdat er gezien de complexiteit van de verschijnselen een algemeen toepasbare theoretische onderbouwing ontbreekt: in de jacht op geneesmiddelen blijft het met hagel schieten in het donker in de hoop iets bruikbaars te treffen en een signaal terug te krijden. Ons inzicht in de oorzaken van problemen rond onze lichamelijke en geestelijke gezondheid en hoe ze behandeld moeten worden, schrijft Cobb, blijft fundamenteel ontoereikend.[55] Hierin ligt ook de oorzaak voor het huidige gebrek aan belangstelling van de belangrijkste farmaceutische bedrijven voor het ontwikkelen van nieuwe medicijnen. Deze bedrijven hebben vanaf de jaren 1950 financieel extreem geprofiteerd van de ontwikkelingen op het gebied van de geneeskunde, maar die tijd ligt inmiddels ver achter ons. In 2012 stelde de psychiater Hans Christian Fibiger ‒ die een belangrijke rol heeft gespeeld in de farmaceutische industrie ‒ somber vast dat de farmacologie in diepe crisis verkeert:

Het is nu duidelijk dat een gigantisch onderneming op mislukken staat. Ondanks tientallen jaren intensief onderzoek en het investeren van miljarden dollars heeft de laatste dertig jaar geen enkel in het laboratorium ontwikkeld medicijn de markt kunnen bereiken.[56]

En dat zal ook op enige termijn niet gebeuren, want in 2010 verkondigden twee van ‘s werelds grootste farmaceutische bedrijven ‒ Glaxo-Smith-Kline en AstraZeneca ‒ dat er geen nieuwe medicijnen meer ontwikkeld zouden worden, met als belangrijkste reden: follow the money, het risico van mislukkingen op kosten van hun aandeelhouders was te groot. En Thomas Insel, de neurowetenschapper die jarenlang de leiding had van het Amerikaanse National Institute of Mental Health, verklaarde recent nog:

Ik heb in de 13 jaar die ik doorbracht bij het NIMH echt de nadruk gelegd op neurowetenschap en de genetica van geestelijke afwijkingen, en als ik daar nu op terugkijk realiseer ik me dat ondanks de vele goede publicaties van vele goede onderzoekers en de dramatisch hoge kosten ‒ zo’n 20 miljard dollar ‒ dat nauwelijks heeft bijgedragen aan het terugdringen van zelfdoding of ziekenhuisopnames dan wel aan het herstel van tientallen miljoenen mensen met een geestesziekte.[57]

Niet alleen het afwijkende maar ook het ‘normale’ brein blijkt tegenwoordig nog steeds een groot ‒ en eigenlijk een steeds groter ‒ raadsel. De neurale basis van bewustzijn is (rationeel) volledig onbegrepen, en er ligt ook geen enkele aanwijzing naar een (wetenschappelijk) antwoord in het nabije noch verre verschiet.[58] (Zie voor een verdere en uitgebreidere beschouwing hoofdstuk X).

In 2005 publiceerde het blad Science 125 onopgeloste vragen waarvan werd gedacht dat ze mogelijk binnen enige decennia zouden kunnen worden beantwoord. Als tweede op de lijst ‒ na ‘waaruit is het universum opgebouwd’ ‒ stond ‘wat is de biologische basis van bewustzijn’. Zestien jaar daarvoor klonk de Britse psycholoog Stuart Sutherland nog een stuk minder optimistisch:

Bewustzijn is een fascinerend, maar ongrijpbaar probleem, waarvan onmogelijk kan worden vastgesteld wat het is, of waarom het er is. Er is nog niets van enig belang over geschreven.[59]

Neuronen en chips

Een recente studie heeft uitgewezen dat neuronen niet zijn te vergelijken met de relatief eenvoudige onderdelen van een computer. Als gevolg van de enorme hoeveelheid dendritische verbindingen in het brein waarbij vele neurotransmitters in het spel zijn die het gedrag van de cel kunnen beïnvloeden kunnen neuronen zeer ingewikkelde processen uitvoeren die vergelijkbaar zijn met wat lineaire non-separabele functies worden genoemd. Elke dendriet kan reageren op signalen van andere neuronen in de buurt, niet in een een-op-een manier, maar doordat de frequentie van het signaal disproportioneel kan toenemen zoals het geval is met chaotische, niet-lineaire processen (zie hoofdstuk XI).

Zelfs iets schijnbaar eenvoudigs als het rechttoe rechtaan berekenen van de opslagcapaciteit van het menselijke brein loopt onvermijdelijk stuk. De onderzoeksgroep van de computationele neurobioloog Terry Sejnowski heeft een nauwkeurige anatomische studie gemaakt van het aantal en de grootte van dendrieten in het brein, samen met de blaasjes met neurotransmitters in de synapsen, en berekende dat een synaps gemiddeld tenminste 4,7 bits aan informatie kan opslaan. Dit leidt ertoe dat het menselijke brein tenminste een petabite (1 miljoen gigabites) aan informatie kan bevatten. Los van de onvoorstelbare grootte van dit getal, en ook hoe aantrekkelijk het mag lijken voor degenen die denken dat wiskunde en techniek ons kunnen vertellen hoe de hersenen werken, slaat alleen het uitgangspunt van zulke berekeningen de plank al volledig mis: neuronen werken niet digitaal en zelfs het eenvoudigste brein is geen hardware. De hersenen veranderen voortdurend niet alleen het aantal maar ook de sterkte van de synapsen, en bovenal gaat het niet alleen om synapsen, omdat neuromodulators en neurohormonen net zo goed verantwoordelijk zijn voor de manier waarop de hersenen werken en ook de tijdschaal waarop dat gebeurt rijmt op geen enkele manier met de computermetafoor. Een hersencel is geen binaire schakelaar die als een draadverbinding kan worden uit- en aangezet. In hoofdzaak werkt het zenuwstelsel door veranderingen van activiteitspatronen in het gigantische netwerk van cellen. In tegenstelling tot welke machine dan ook die we hebben gerealiseerd zijn de knopen in deze netwerken geen vaste punten zoals transistors en schakelaars dat zijn, maar worden gevormd door een conglomeraat van honderden, duizenden en zelfs tienduizenden cellen die gezamenlijk reageren op impulsen.[60] Daarbij komt dat de essentiële invloed van het biologische lichaam op onze geestelijke ervaringen laat zien dat de vroegere opvatting dat onze geest niet in ons hoofd zit maar zich net zo goed ergens anders in ons lichaam kan bevinden er niet zo ver naast was. Finse onderzoekers vroegen aan proefpersonen uit verschillende taalgebieden en met andere culturele achtergronden om hun lichamelijke ervaringen verbonden met verschillende emoties te beschrijven en te vertellen waar die zich bevonden. Weinig verrassend bleek dat de romp te zijn en in het bijzonder de hartstreek, terwijl cognitieve activiteiten ‒ zoals denken, redeneren, herinneren en dergelijke ‒ eerder in het hoofd werden geplaatst.[61] In tegenstelling tot een machine zijn onze hersenen niet ontworpen, maar hebben zich in een periode van vijfhonderd miljoen jaar evolutie organisch ontwikkeld, zodat we geen enkele reden hebben aan te nemen dat ze net zo zullen werken als de machines die wij verzinnen.[62]

In de laatste alinea van zijn boek geeft Cobb een lijstje van mogelijke thema’s voor verder hersenonderzoek. Na een paar voor de hand liggende voorstellen tot voortzetting en uitbreiding van lopende onderzoeken gaat hij met wat meer verbeeldingskracht verder met:

een nog niet voorstelbare nieuwe technologie die onze opvattingen drastisch zal veranderen door het aanbieden van een radicaal andere metafoor voor het brein. Of onze computersystemen zullen ons met een alarmerend nieuw inzicht confronteren door bewustzijn te vertonen. Of er zal een nieuw systeem tevoorschijn komen uit de cybernetica of complexiteitstheorieën van dynamische systemen. Of we zullen aanvaarden dat er geen alomvattende theorie mogelijk is. Of ‒ [63]

Zoals het gedachtestreepje aan het eind van het citaat laat zien, en wat al op meerdere andere plaatsen in De geschiedenis van het westerse denken wordt benadrukt: voorspellen is een bijzonder moeilijke zaak, vooral als het de toekomst betreft.

  1. William Shakespeare, ‘De Koopman van Venetië, akte 3). Uit: Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 32.

  2. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020.

  3. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 15-16.

  4. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 17-18.

  5. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 20.

  6. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 20-21.

  7. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 21-22.

  8. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 22-23.

  9. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 25.

  10. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 29.

  11. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 36.

  12. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 40.

  13. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 51.

  14. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 53.

  15. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 53-54.

  16. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 61.

  17. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 65-66.

  18. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 66-67.

  19. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 58.

  20. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 64-65.

  21. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 69.

  22. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 76.

  23. Richard Sennett, De ambachtsman; de mens als maker, (vert. Willem van Paassen), Meulenhoff 2020, blz. 231.

  24. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 80.

  25. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 81.

  26. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 101-102.

  27. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 107.

  28. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 107.

  29. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 110.

  30. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 114.

  31. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 339.

  32. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 339.

  33. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 339-340.

  34. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 115.

  35. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 212.

  36. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 196.

  37. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 192.

  38. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 190.

  39. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 192.

  40. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 369-370.

  41. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 371-372.

  42. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 262.

  43. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 263-264.

  44. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 264-265.

  45. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 275.

  46. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 277.

  47. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 286-287.

  48. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 288.

  49. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 289.

  50. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 290-291.

  51. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 292.

  52. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 293.

  53. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 296.

  54. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 295.

  55. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 304.

  56. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 307.

  57. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 313.

  58. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 337.

  59. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 336.

  60. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 380.

  61. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 383-384.

  62. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 5.

  63. Matthew Cobb, The Idea of the Brain; a History, Profile Books 2020, blz. 390.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *