– INTERMEZZO V –
De invloed van de Griekse cultuur
De invloed van de Griekse mythen, epen en tragedies op de verdere ontwikkeling van het westerse theater en de muziek – met name de opera − is van zo’n ongekende omvang dat het zelfs bij benadering niet mogelijk is een enigszins bevredigend overzicht te geven. Net zoals de geschiedenis van de westerse filosofie wel is omschreven als uitsluitend bestaande uit voetnoten bij Plato, kan de westerse theater- en operatraditie beschouwd worden als aanvulling op wat de Griekse tragedieschrijvers al hebben gedaan. We zullen ons hier moeten beperken tot het saaie, betrekkelijk willekeurige pikken van slechts wat krenten uit de pap van de culturele canon die, na het weer ter beschikking komen van de klassieke teksten in de vroege Renaissance, tot stand is gekomen. Het betreft dan allemaal nieuwe variaties op dezelfde thema’s, zoals Seneca’s Griekse tragedies Agamemnon, Medea, Phaedra en Oedipus, en zijn enige Romeinse tragedie Octavia, waarvan er een aantal door de Vlaamse schrijver Hugo Claus zijn bewerkt. Vermeldenswaardig zijn Desiderius Erasmus’ Latijnse vertalingen van Hekabe en Iphigenia in Taulis en de min of meer authentieke opvoering van Sophokles’ Koning Oedipus die in 1585 in het Italiaans vertaald als openingsvoorstelling met muziek van de Venetiaanse componist Andrea Gabrieli, op de planken werd gezet. Eerder al, in 1562, had er onder leiding van de architect Andrea Palladio in het door hem gebouwde Basilicatheater in Vicenza, de opvoering plaatsgevonden van Giangiorgio Trissino’s Sophonisba, een tragedie over de beeldschone Carthagese edelvrouw met die naam. Tijdens de Tweede Punische Oorlog tussen Carthago en Rome maakte zij een dramatisch einde aan haar leven.
Sophonisba wordt wel beschouwd als de allereerste humanistisch-renaissancistische tragedie en heeft als zodanig ook model gestaan voor vele latere tragedieschrijvers.
In Frankrijk was het Jean Racine die in het voorwoord bij zijn toneelstuk Phèdre schrijft dat hij er voor heeft gezorgd Phaedra wat minder verachtelijk neer te zetten dan de Griekse tragedieschrijvers en Seneca dat met haar valse beschuldigingen aan het adres van Hippolytus hebben gedaan.[1] Pierre Corneille publiceerde naast Medée en Edipé zijn eigen versie van Sophonisba, en ook Voltaire keerde met zijn Oedipusversie Edipé terug naar de klassieke mythologische thema’s. Dichter naar het heden toe schreven André Gide en Jean Cocteau met respectievelijk Edipé en La machine infernale hun Oedipusversies. Gide schreef dat zijn Edipé van meer begrip getuigt dan die van Sophokles, niet omdat hij intelligenter is, maar omdat hij in een ander tijdperk leeft, en dat hij zijn publiek tot nadenken wil aanzetten in plaats van laten huiveren of huilen.[2] Cocteau’s toneelstuk uit 1936 wordt wel als het belangrijkste werk uit zijn hele oeuvre beschouwd
Ook Jean Anouilh schreef stukken op basis van klassieke tragedies, en werd naast Euridicé en Médée vooral bekend door zijn tragedie over Oedipus’ dochter Antigone.
Belangrijke voorbeelden van tragedies uit andere taalgebieden dan het Romaanse zijn Oedipus van de Engelse dichter John Dryden in samenwerking met zijn collega Nathaniel Lee, in Duitsland schreef Heinrich von Kleist Der zerbrochene Krug, een speels aangepaste versie van de Oedipusmythe, en in de Nederlanden vertaalde Joost van den Vondel Sophokles’ Elektra. Wat betreft de mythen rond de familiegeschiedenis van Agamemnon schreef Johann Wolfgang van Goethe de tragedie Iphigenie in Tauris,[3] en verschenen in de twintigste eeuw eigentijdse versies als T.S. Eliots The Family Reunion en Jean-Paul Sartres Les Mouches, waarin ‘de vliegen’ slaan op de Furiën die het leven van Orestes zuur maken.[4]
Voor de in 1585 in Vicenza opgevoerde Oedipus van Sophokles had de componist Andrea Gabrieli alleen de koren op muziek gezet in de veronderstelling dat hij daarmee het origineel zo dicht mogelijk benaderde. Daardoor kan deze productie, zeker omdat nog vóór het eind van de eeuw de mening postvatte dat de hele tragedie werd gezongen, ook als de aanzet tot de ontwikkeling van de opera worden opgevat. In het voorwoord van zijn libretto voor de eerste bewaard gebleven en in 1600 uitgevoerde opera Euridice van Jacopo Peri schrijft Ottavio Rinuccini dat ‘de oude Grieken en Romeinen hun tragedies helemaal zongen, een manier van voordragen die men bij mijn weten sindsdien niet meer heeft geprobeerd na te volgen’.[5] Peri en Rinuccini behoorden tot de Camerata, een Florentijnse groep van dichters en musici waartoe ook Vincenzo Galilei, de vader van de sterrenkundige Galileo, behoorde, die aan de wieg stond van de sindsdien bloeiende operatraditie in het Westen (zie hoofdstuk VI). De eerste serieuze opera’s werden net zo makkelijk ontleend aan de werken van Ovidius, Vergilius en de Romeinse geschiedenis als aan de Griekse tragedies – Monteverdi’s Orfeo en Cavalli’s festivalopera Ercole amante die is gebaseerd op Sophokles’ Vrouwen van Trachis, en bijna twee eeuwen later Luigi Cherubini’s Médée. In Engeland componeerde Henri Purcell Dido and Aeneas, en als voorbeelden uit Frankrijk in de eeuwen daarna kunnen dienen: Alceste van Jean Baptiste Lully, Marc-Antoine Charpentier’s Médée en Jean-Philippe Rameau’s Hyppolite et Aricie. In Duitsland was het Christoph Willibald von Gluck die bijdroeg aan de hernieuwde belangstelling voor de Griekse tragedie met zijn beroemde serie reformopera’s Alceste, Iphigénie en Aulide en Iphigénie en Tauride, geheel gebaseerd op het werk van Euripides.
Van de vele werken uit recentere tijden moeten in ieder geval vermeld worden: Hector Berlioz’ Les Troyens, Darius Milhauds Agamemnon, Les Choéphores en Les Eumenides, Richard Strauss’ Elektra, Arthur Honeggers Antigone, Carl Orffs Antigonae, Oedipus der Tyrann en Prometheus, Stravinsky’s Oedipus Rex en Persephone, George Enescu’s Édipe en Hans Werner Henze’s The Bassarids, Ernst Kreneks Pallas Athene weint, Luigi Nono’s Prometheus, tragedie om naar te luisteren, Penderecki’s Phèdre, George Antheils Helen Retires, Philip Glass’ Orphée en Wolfgang Rihms in 2010 voltooide Dionysos, gebaseerd op teksten uit de Dionysos-Dithyramben die Friedrich Nietzsche één dag voor zijn geest definitief in het duister verdween vanuit zijn toevluchtsoord Turijn opstuurde aan zijn uitgever in Leipzig: ‘Ik ben je labyrinth… ik ben je waarheid.’ Aparte vermelding verdient Richard Wagners Der Ring des Nibelungen die weliswaar niet de Griekse maar de Noordse mythologie tot thema heeft maar wel grote verwantschap toont met de structuur – drie opera’s en een vierde als proloog – van de Griekse tragedie.
En tenslotte de Orest van de Duitse componist Manfred (what’s in a name) Trojahn, die in december 2011 in Amsterdam in première ging.
Hoe weinig inspirerend zo’n droge opsomming – waaruit de verwijzingen naar de Romeinse tragedie, zoals Samuel Barbers Anthony and Cleopatra maar helemaal zijn weggelaten − ook mag zijn, het toont in ieder geval hoe groot de invloed van de Griekse tragedie op de westerse kunsten is geweest en tegenwoordig nog onverminderd voortduurt. Dat werd nog extra versterkt toen de introductie van de film en de televisie hernieuwde belangstelling voor de tragedie tot gevolg had, waarmee een veel breder publiek werd bereikt: alleen al in de periode van vijftig jaar tussen 1927 en 1978 werden er achttien verfilmingen van twaalf Griekse tragedies gemaakt.[6]
-
Peter Burian, ‘Tragedy adapted for stages and screens: the Renaissance to the present’, in: P.E. Easterling (red.), The Cambridge Companion to Greek Tragedy, Cambridge University Press 1997, blz. 235.
-
Peter Burian, ‘Tragedy adapted for stages and screens: the Renaissance to the present’, in: P.E. Easterling (red.), The Cambridge Companion to Greek Tragedy, Cambridge University Press 1997, blz. 248. ↑
-
Peter Burian, ‘Tragedy adapted for stages and screens: the Renaissance to the present’, in: P.E. Easterling (red.), The Cambridge Companion to Greek Tragedy, Cambridge University Press 1997, blz. 238. ↑
-
Peter Burian, ‘Tragedy adapted for stages and screens: the Renaissance to the present’, in: P.E. Easterling (red.), The Cambridge Companion to Greek Tragedy, Cambridge University Press 1997, blz. 254. ↑
-
Peter Burian, ‘Tragedy adapted for stages and screens: the Renaissance to the present’, in: P.E. Easterling (red.), The Cambridge Companion to Greek Tragedy, Cambridge University Press 1997, blz. 262. ↑
-
Peter Burian, ‘Tragedy adapted for stages and screens: the Renaissance to the present’, in: P.E. Easterling (red.), The Cambridge Companion to Greek Tragedy, Cambridge University Press 1997, blz. 277. ↑